schoolmeesters moesten ook weer te voet naar huis. Openbare verlichting was nog schaars. Daarom besloot men zoveel mogelijk op die zaterdag te vergaderen waarop de stand van de maan op z'n gunstigst was. Vanwege het mogelijk slechte weer kwam men in de maanden december, januari en februari niet bij elkaar. Uit het reglement blijkt dat men graag voltallig en op tijd wilde beginnen met de vergadering. De bijeenkomsten begonnen 's middags om twee uur. Wie na kwart over twee binnenkwam betaalde twee stuivers boete. Voortijdig de vergadering verlaten, had eveneens financiële gevolgen. Hierop stond een boete van twee stuivers. Wie zonder geldige reden helemaal niet verscheen, betaalde zelfs elf stuivers. Als wettig verzuim gold: ziekte, „uitlandigheid" en „onreisbaar" weer. De argeloze lezer zou bij „uitlandigheid" kunnen denken dat het verenigingslid op dat moment in het buitenland was. Het betekende echter dat hij buiten Schouwen en Duiveland was. Op het eerste gezicht spreekt „onreisbaar" weer voor zich. Maar wanneer is er sprake van zo'n slecht weer dat men de vergadering niet kan bezoeken. Ook daarin voorzag het reglement. Indien bij slecht weer de helft van de leden aanwezig was en de andere helft het te bar vond, was de laatste groep in overtreding. Het is een duidelijke zaak: de sociale controle binnen de groep was aanvankelijk groot. Later werden deze, in onze ogen knellende, sociale verplichtingen minder. Omstreeks 1873 werden de vergaderingen niet langer meer bij één van de leden gehouden. Vanaf die tijd vonden de bijeenkomsten te Renesse plaats in de herberg van Kappers (later „Wapen van Zeeland"). De herberg had een prima vergaderruimte en was voor alle leden goed bereikbaar.

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1986 | | pagina 99