Overheidsbemoeienis Enerzijds fungeerde de winkelier als sociaal bankier, anderzijds stelde hij de rentabiliteit van zijn zaak in de waagschaal. Onvoldoende kennis over bedrijfsbeheer en te weinig financieel inzicht waren oorzaak dat velen in de crisisjaren het loodje moesten leggen. Voor de regering was dit een reden om in 1937 over te gaan tot het instellen van de Vestigingswet Kleinbedrijf. Iedere branche, die daar behoefte aan had, kon een beroep op deze wet doen. Omdat in de kruideniersbranche de nood hoog was, werden ondermeer voor deze branche vestigings voorwaarden vastgesteld. Minimumeisen waren: vakbekwaamheid, handelskennis, het kunnen voeren van een boekhouding en kredietwaardigheid. De ouderen kregen op grond van hun ervaring een vergunning, maar het aankomende geslacht moest weer in de schoolbanken om daar de kennis te vergaren die nodig was om aan de in de wet gestelde eisen te kunnen voldoen. Hiertoe werd het „middenstandsonderwijs" in het leven geroepen. Het werd gegeven onder regie van de plaatselijke middenstandsvereniging, afdeling van een landelijke bond. Zo ook in Zierikzee. Omdat er echter geen middenstandsvereniging was, moest die eerst worden opgericht. Zoals te doen gebruikelijk kwam er niet één vereniging, maar drie: de Nederlandse Middenstandsbond, de Protestants-Christelijke Middenstands bond en de Katholieke Middenstandsbond. Uiteindelijk kwamen er twee gescheiden opleidingen voor het middenstandsdiploma: een neutrale en een confessionele, waarbij Protestants-Christelijk en Rooms-Katholiek samengingen. Een andere vorm van overheidsbemoeienis kwam in de vorm van de Winkelsluitingswet (1930). Hoofddoel was het beschermen van het personeel, dat door het absurd lang open blijven van de winkels onvoldoende vrije tijd had. Zo waren de winkels open van 's morgens zeven uur tot 's avonds tien uur. Op de zaterdagavonden bleven sommige winkels open tot middernacht of later. Op de zondagochtend waren een aantal winkels tot één uur geopend. Als regel werkte vrijwel iedereen tot zaterdagavond zes of zeven uur. Na die tijd werd het loon uitbetaald en pas daarna konden de boodschappen worden gedaan, tenminste als pa niet eerst met z'n loonzakje het café indook. In zo'n geval kon het wel eens laat worden, voordat moeder met het restje naar de bakker, melkboer of kruidenier kon gaan. Door de nieuwe wet kwamen de sluitingstijden in de week op 's avonds 8 uur en zaterdags op 's avonds 10 uur te liggen. Nog niet ideaal, maar toch een stuk beter. Wel was het zo, dat de klanten die anders om 12 uur s avonds kwamen nu om 3 minuten voor tienen binnenstapten, zodat het meestal toch nog half elf was voordat men aan de zaterdagse chocolademelk en pindanoten zat. Deze wettelijke periode heeft zichzelf overleefd door het oorlogsgebeuren. Het ontbreken van straatverlichting als gevolg van de verduistering, het distributiesysteem en het afnemen van de voorraden tot bijna nihil werd aangegrepen om de winkeldeuren gesloten te houden. Het gevolg was dat de winkels op zaterdag nog tot 8 uur en in de week tot 6 uur open waren. Cijfers Het Zierikzee van voor de tweede wereldoorlog kende een rijk geschakeerd bestand aan winkeliers en ambachtslieden. Het jaarverslag van de gemeente somde de voornaamste ambachten op. De opgave uit 1930 van het aantal bedrijven geeft het volgende beeld: Banketbakkers Barbiers Beddenmakers en tapijtwerkers Boek- en handelsdrukkers Boekbandelaars Bloemisten Broodbakkers 10 13 3 Drogisten Elect riciëns - Fotografen Goudsmeden Granietwerkers Grofsmeden Hoefsmeden 112

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1987 | | pagina 114