respectievelijk 10, 5 en 5 gulden. Later blijkt ook visser Dirk van der Klooster met zijn
hoogaars elf man van „De Zeeuw" te hebben gered. Ook hem wordt een beloning
toegekend (100 gulden) om te dienen als aansporing. Een jaar later melden zich nog
enkelen, die „zich belangrijk beijverd" hebben bij de redding van „De Zeeuw"!
Dergelijke hoge beloningen spoorden ook anderen aan. Zo ook Pieter de Vos van Burghsluis
met zijn boeierschuit en bemanning, bestaande uit zijn vader Hendrik de Vos, Comelis
Ruding, Jan Rijnhoud, schipper Dirk van der Est, Wessel Vermeulen, Jan van der Veld,
Comelis van der Klooster, Comelis van der Est en Comelis Kommer. Dezen waren op 9
januari 1839 uitgegaan tot redding van vier mensen, die 27 uur in een vreselijke sneeuwstorm
in de masten van hun schip „De Malerna" hadden vertoefd. Zij kregen een beloning van 150
gulden.
In 1840 wordt een wagen voor de reddingboot aangeschaft, terwijl de heer De Kater zich
beijvert bekwame bemanning aan de boot te verbinden. Tegen een vast weekgeld van 6
gulden per persoon worden twee man aangenomen, al vinden de Directeuren dat bedrag
wel bezwaarlijk.
Aankoop van een schokker
De stationering van de reddingboot bij de vuurtoren van Renesse komt op suggestie van
H. W. H. van Maenen te Brouwershaven aan de orde in het najaar van 1843- De Kater laat
echter weten verplaatsing ondoelmatig te vinden, daar de boot bij harde wind niet van het
strand af te krijgen is. Een ander vaartuig - een schokker bijvoorbeeld - zou beter voldoen.
Om dit plan toe te lichten komt Johannes Visser, een man met veertig jaar zee-ervaring
waaronder reddingen op de Banjaard, naar Rotterdam. Men besluit een schokker te kopen
met Johannes Visser als schipper. De schokker wordt gekocht van ene Blom te Enkhuizen;
met een nieuw dek en opgeknapt zijn de onkosten f. 2.798,86. Als onderscheidingsteken
voert de schokker „Z.H.R.M." een verticaal wit kleed in het getaande grootzeil, later
aangevuld met een speciale vlag te voeren in de top: rood-wit-blauw aan de stokzijde over
1/3 verticaal, het resterende 2/3 deel wit met hoofdletter R.
Nog in hetzelfde jaar wordt door de schokker de Deense schoener „Anna Maria" in zinkende
toestand van de Banjaard te Zierikzee binnengebracht. Het bergloon wordt gedeeld door
schipper en Maatschappij. De schipper, dan A. Visser, krijgt echter wel een uitbrander: hij
mag niet zelf meer onderhandelen! Zo gemakkelijk laat Visser zich niet temmen, want een
half jaar later betonen de Directeuren zich wederom ontevreden vanwege hetzelfde euvel.
Als zeeman weet men Visser wel te waarderen: hem wordt vanwege zijn bijzonder beleid,
bekwaamheid en aan de dag gelegde kennis van de stroom ter aanmoediging de zilveren
medaille der Maatschappij toegekend. Deze medailles waren in 1840 ingevoerd om in plaats
van geld een meer blijvend aandenken te kunnen uitreiken.
Op 20 augustus 1846 vergaat op de Banjaard de Engelse schoener „Helen", van Liverpool op
weg naar Dordrecht. Acht vissersschuiten komen te hulp, waarvan zeven door de hoge zee
hun pogingen moeten staken. Tenslotte lukt het schipper Frans Antoon Berwald de al drie
uur in het want verblijvende bemanning van de „Helen" met een lijn te redden. Daarvoor
wordt deze beloond door de Maatschappij met de kleine zilveren medaille plus een
getuigschrift en 75 gulden voor de bemanning. Er wordt echter óók opgemerkt, dat tijdens
dit ongeluk schipper Visser noch op zijn gewone standplaats, noch in zee of bij het wrak te
vinden was, maar naar later bleek met passagiers naar het Goese Sas was gevaren! Dit levert
hem het ongenoegen van de Directeuren op en hij moet zich verantwoorden. Visser verweert
zich met te ontkennen dat hij reizigers vervoerde, doch naar Goes was om een schip naar zee
te loodsen. Waar is dan het loodsgeld gebleven? vragen de Directeuren zich af.
Niet alleen de verregaande verkeerde handelingen van A. Visser als stuurman baren de
Directeuren zorg, ook over het kennelijk falende beheer door J. de Kater Jzn is men niet
16