geen wacht gehouden, het schip was geankerd met 30 vademen ketting in plaats van 50
vademen, ook was het groot anker niet gebruikt) en dat betekent zijn ontslag.
Voor het station Zierikzee denkt men aan een kotter, die in combinatie met de schokker veel
doelmatiger is. Directeur Martens weet er een in Engeland aan te kopen, die naar de
oprichter en op dat moment president van de Z.H.M.R.S. „Willem van Houten" wordt
genoemd. De totale kosten van aankoop, inclusief opknappen op de werf van Visser aan de
Zalmhaven in Rotterdam, bedragen 8.260,68. Als schipper wordt aangesteld William Austin
Bowbyes, beheerder is dan ook hierVan Maenen. Voor de kotter wordt vrijstelling verkregen
van het betalen van loodsgelden en de verplichting een loods aan boord te nemen, mits deze
als reddingboot wordt gebruikt en dus géén loodsdiensten zal verrichten.
Toch zou het gebruik van dit snelle type vaartuig, waarmee veel verder buitengaats kan
worden geopereerd, al snel leiden tot problemen met het Ministerie van Marine: met
regelmaat komen er klachten over verleende loodsdiensten. Doorgaans kunnen deze
weerlegd worden met verklaringen over het ontbreken van Rijksloodsen. Zelfs komt het
voor, dat schepen 3/4 van het loodsgeld moeten betalen ondanks het niet beschikbaar zijn
van een loods. Wel wordt in september 1853 een bemanningslid ontslagen, die als loods had
gefungeerd én daarvoor loodsgeld had bedongen.
De Directeuren vinden dat er met de reddingvaartuigen verder gewerkt moet worden „opdat
door voortdurend het Loodswezen wakker en actief te houden de scheepvaart naar behoren
zoude worden gediend". Dat dat in hun ogen onvoldoende het geval is, blijkt uit berichten
dat loodsschepen niet altijd bereid blijken zonder vergoeding vooraf schipbreukelingen
op te nemen.
Beide schepen verlenen in het voorjaar van 1852 hulp bij de berging van het fregatschip
,,'s-Gravenhage", wat de schippers (G. van Duin voert dan de schokker) als bewijs van
tevredenheid de zilveren medaille van de Maatschappij oplevert.
Door anderen worden in hetzelfde jaar opzienbarende reddingen verricht. Hoewel de
Zeeuwse stromen gedeeltelijk tot de binnenvaart worden gerekend en de Maatschappij zich
richt op de „openbare zee", worden de bemanningen van de stoomboot „De Stad Zierikzee",
de botter van L. de Weerd en de hoogaars van M. van der Ploeg ieder beloond met 100 gulden
wegens de gedeeltelijke redding van de passagiers van het beurtschip van Zierikzee naar
Bergen op Zoom, op de punt van de Dorsman aan de grond geraakt. Deze beloning geldt als
blijk van erkentelijkheid, maar mag géén precedent vormen.
Daarnaast worden de inspecteur van het loodswezen J. L L. Penning Nieuwland en
loodscommissaris C. F.van Dierendonck beloond voor hun opzienbarende redding van de
Oostenrijkse brik „Pegno d'Amicizia" en wel met de grote zilveren medaille plus 50 gulden
voor de bemanning.
Geregeld komen beide reddingvaartuigen in actie. De kotter is echter zeer kostbaar: jaarlijks
6000 gulden. Daar het voornaamste doel van dit schip - het verbeteren van de loodsdiensten -
is bereikt, meent men er beter aan te doen het ter overname aan het Ministerie van Marine
aan te bieden. Mét de mededeling voortaan onaangenaamheden te willen vermijden! Het
Ministerie wil hiervan geen gebmik maken, zodat dan maar besloten wordt tot het in dienst
houden en de inkomsten van de Maatschappij, bestaande uit door Rotterdamse cargadoors te
betalen scheepsbijdragen, te verhogen. Ook wordt nu de mogelijkheid van jaarlijkse
bijdragen geopend, waartoe eind 1855 circulaires worden verspreid onder „belanghebben
den bij de handel". Daarin wordt onder meer gewezen op de gevaarlijkste punten van de
kust, de Banjaard en de Ooster, en menig schip dat veilig ter rede van Brouwershaven
gebracht is.
Verplaatsing naar Zierikzee
Treffend is overigens de vergaande invloed van enkele personen op het reilen en zeilen van
19