de stations. Was de aankoop van de kotter vooral het werk van B. J. Martens, zodra deze het bestuur van de Maatschappij heeft verlaten wordt het nut van dit vaartuig weer in twijfel getrokken. Iets dergelijks zien we begin 1856: Mr. W. C. de Crane (zoon van burgemeester M. C. de Crane), reder te Zierikzee en onder meer consul van verschillende zeevarende naties, wordt honorair-lid van de Directie met betrekking tot de reddingvaartuigen in de Zeeuwse stromen en met vrijwel onmiddellijke ingang worden deze schepen gestatio neerd te Zierikzee in plaats van te Brouwershaven. Protesten mogen niet baten en in mei is de verplaatsing een feit, de verhuizing van de schippers Bowbyes en Van Duin inbegre pen. De gespannen verhoudingen met het loodswezen komen in het najaar van 1858 weer aan de orde. Op 29 oktober van dat jaar vergaan twee schepen op de Banjaard. Van het ene komt de bemanning om, van het andere kunnen de opvarenden worden gered. Bowbyes verklaart, dat hij beide schepen had kunnen behouden, wanneer hij waarschuwingsseinen had gekregen. Dit is echter door de Directie van het Loodswezen verboden. De suggestie de regering te verzoeken toe te staan in dergelijke gevallen wél de reddingboot te waarschuwen, wijzen de Directeuren van de hand. Zij weten intussen wel, hoe weinig de regering daarvoor voelt. Wel vinden ze, dat wanneer er geen loodsboten zijn die seinen kunnen geven en Bowbyes overtuigd is dat door het geven van seinen schepen op gevaren kunnen worden geattendeerd, hij daartoe niet alleen de vrijheid heeft, maar zelfs de plicht volgens de doelstellingen van de Maatschappij! De aantijgingen over inmenging in het loodswezen gaan met de regelmaat van de klok door. Ernstiger is een klacht tegen Bowbyes, dat hij bewust een verkeerde koers naar het Brouwershavense Gat zou hebben opgegeven aan een zeeloods. Bij grondig onderzoek kan deze beschuldiging niet worden „hard" gemaakt. Min of meer tezelfdertijd - begin 1859 - wordt schipper Van Duin beschuldigd van het ontvreemden van twee schuitjes tin uit de lading van het op de Banjaard verongelukte schip „Witte Cornelisz de With". Ook ditmaal - hoog opgenomen omdat de achting voor de Maatschappij in het geding is - missen de beschuldigingen voldoende grond. Bowbyes maakt zich in december I860 buitengewoon verdienstelijk voor de Maatschappij door niet alleen de bemanning van het op de Zeehondenplaat gestrande schip „Suomi" te redden, maar ook de gehele lading (810 vaten kokosolie) te lossen. Als blijk van bijzondere goedkeuring voor zijn gedrag (hij heeft de nog aan boord verblijvende kapitein zover gekregen, dat hij de lading mocht lossen) wordt hem een doekspeld met diamanten geschonken. Aan bergloon is dan ook 15.000 gulden ontvangen! Terzijde: zowel Bowbyes als Van Duin en hun bemanning delen daarin met ieder 1/8, alles volgens contract dat naar aanleiding van deze redding zelfs nog in hun voordeel wordt gewijzigd. Dat de bemanning van de kotter desondanks toch nog moeite had met de menslievende doeleinden, moge blijken uit het optreden bij het gestrande barkschip „Dordrecht" op 25 november 1868: men redde de lading koffie in plaats van schip en opvarenden! Wanneer in 1863 de schokker slecht begint te worden en de bemanning geen vertrouwen meer heeft in dit vaartuig, wordt overwogen welk type schip men zal laten bouwen. Het zal in ieder geval moeten verschillen van de loodsboten en men denkt dan aan een soort maas- of begaanschuit zonder bun (ruimte voor het levend bewaren van gevangen vis). Toch wordt de schokker voorlopig hersteld, evenals de kotter; de kosten van reparatie worden bestreden door de verkoop van effecten ten bedrage van 1500 gulden. Het stationeren van reddingboten te Zierikzee en de wijze, waarop de dienst wordt verricht, is in 1867 aan kritiek onderhevig. Uit de journalen blijkt dat ze dikwijls in de haven van Zierikzee liggen, zodatverplaatsing naar Brouwershaven wordt overwogen. De Crane zegt echter toe meer toezicht op het Brouwershavense Gat te zullen houden, opdat de schepen naar de Maas niet meer in het Veerse Gat hoeven te ankeren, De boot te Renesse ligt al de jaren sinds de plaatsing daar ongebruikt wegens gebrek aan 20

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1987 | | pagina 22