De reddingboot „Prifises Wilhelmina" in de haven van Burghsluis. Marinus van der Klooster aan bet roer. (jan Leis, Gedenkschrift ZH.M.RS 1814-1924.) De reddingboot „Koning Willem III" wordt in 1895 naar Vlissingen verplaatst en dan komt de zelfrichtende roei/zeilreddingboot „Prins Hendrik" (evenals de „Koning Willem III" een diepwaterboot) naar Brouwershaven. Op alle stations zijn inmiddels vaste schippers en bemanningen in dienst. In 1890 zijn dat voor Brouwershaven: J. de Korte als schipper en als matrozen W. Meermans, C. de Voogd, M. Bouman en P. Vermeulen. In 1922 besluiten de Directeuren van de Z.H.M.R.S. dit station op te heffen als zijn betekenis verloren hebbend. Het zeegat van Goeree wordt dan „bediend" door de in de haven van Ouddorp gelegen reddingboot, terwijl er plannen in voorbereiding zijn een flinke motorreddingboot in Stellendam te stationeren met bestemming voor de buitengron den. Schipper van de „Prinses Wilhelmina" te Burghsluis is Jacob van der Klooster, bij zijn overlijden in 1899 gememoreerd als een der oudste schippers van de Maatschappij, een man die ontelbare malen blijk gaf van onversaagbare moed en grondige kennis van zijn district. Van deze telg uit een roemrucht vissers- en juttersgeslacht tekende agent Bolle de uitspraak op, volgend op de vraag waaraan de bemanning wel dacht bij het uitvaren in vliegende storm: „Men dienke niks, Burgemeester, want az men zouwe gae dienke, bleeve men tuus"! Van dit tot voordeel van velen strekkende gebrek aan reflectie getuigt de tweemaal achtereen (in 1897 en 1898) aan deze bemanning toegekende prijs uit het „3e Fonds Robin" der Z.H.M.R.S., voor de stoutmoedigste redding of poging daartoe. 23

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1987 | | pagina 25