Hein Salomonson een klein bedrijf. Zij handelden in waren die de meeste winsten opleverden, het maakte hen niet uit wat. Pas in 1825 richtten zij zich geheel op de textielsektor, toen bleek dat daarmee veel geld te verdienen was. Hun onderneming was succesvol. Het familiebedrijf zou zich gedurende deze eeuw sterk uitbreiden en werd één van de bekende Nederlandse textielfirma's. Godfried en Hein verdeelden de zaken onderling. Zo was Godfried steeds voor de zaak op reis (en bezocht ook enkele malen Zierikzee) en beheerde Hein de zaken in Almelo .9) De Salomonsons specialiseerden zich in de aan- en verkoop van garens voor de textielnijverheid. Zij importeerden de garens uit Engeland en weldra bezat de firma eigen contactpersonen. Later werd dit overgenomen door enkele zonen. In de jaren twintig kochten G. en H. Salomonson de tweede soort calicots op van de N.H.M. Zij hadden daarvoor een goede afzet bij particulieren gevonden. In 1827 kregen zij een verzoek van de N.H.M. proeven te nemen met de fabricage van calicots, waarbij gebruik werd gemaakt van de snelspoel. Dit was een techniek die al jaren in Engeland bekend was, in Nederland moest deze methode nog geleerd worden. Het gebruik van de snelspoel zorgde voor een verdrievoudiging van de produktie! De eerste weefschool werd in 1833 in Goor opgericht. De meeste firma's namen de nieuwe techniek over en gingen calicots weven voor de N.H.M. Zo ook de Salomonsons. In 1834 werd de eerste eigen weverij geopend in Borne en in hetzelfde jaar leverden zij 450 a 500 calicots per week af.10) Een jaar later vervoerden de Salomonsons de calicots zelf naar Indië, buiten de N.H.M. om. Dankzij de tussenkomst van Joh. van den Bosch, de toenmalige minister van Koloniën, konden zij een voordelig contract sluiten met twee Rotterdamse firma's die tinconcessies bezaten in Indië. De katoentjes werden naar Java vervoerd en het tin was de retourvracht. Bovendien kreeg de firma verlof om haar katoentjes in Haarlem te bleken bij de beroemde blekerij van Wilson. Zij had daarvoor de toestemming nodig van de regering, die hield met de N.H.M. nauw toezicht op het gaan en staan van de fabrikanten. In 1835 was het bedrijf de grootste particuliere exporteur van calicots. Zij vervoerde 94% van alle particulier vervoerde stukken naar Indië.11) De N.H.M. vreesde toch enige concurrentie van de firma, al vervoerde zij nog steeds met steun van de regering tegen zeer goede condities. De produktie en export bleven groeien na 1835. Het winstgevende blijkt uit een voorbeeld uit 1838. De prijs van de garens die nodig waren om een vijfkwart calicot te maken was 3,77. Het weefloon bedroeg gemiddeld 80 cent per geweven vijfkwart stuk. De N.H.M. kocht de calicots voor 5 gulden per stuk. Dus op elk vijfkwart calicot werd een winst gemaakt van 43 cent .12) De firma Salomonson ondervond ook de nadelen van de bloeiende calicotnijverheid. In Twente was de strijd om wevers losgebarsten, waardoor de lonen stegen. De produktie werd dus duurder en het winstpercentage daalde. Dit was voor hen aanleiding elders weverijen op te richten. Er werden nieuwe fabrieken opgezet in Nunspeet, Huizen, op Schokland en in Zeeland. Deze bedrijven, behalve die in Zeeland, kregen het karakter van armenfabrie ken.13) De Salomonsons leverden op deze manier een bijdrage aan de verbetering van de levensomstandigheden van de armen. Een nobel streven dat bij de regering in goede aarde viel. Zij wilde de inspanningen van de firma dan ook belonen door gunstige regelingen te treffen inzake de afname van goederen. 36

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1987 | | pagina 38