Het speciale stempel dat op alle in Zeeland vervaardigde stukken werd gedrukt was
algemeen bekend en werd geïmiteerd. Het ging zelfs zover dat een Javaans importhuis een
monster van een Zeeuwse calicot naar Manchester stuurde en opmerkte dat het „zulke
mooie kwaliteit was" en „algemeen gewild".21)
In 1842 stagneerde de calicothandel. Er was sprake van overproduktie. De prijs van de
katoentjes daalde en de N.H.M. raakte de goederen niet kwijt. De firma Salomonson besloot
zelf een poging te wagen de katoentjes naar Indië te vervoeren en te verkopen. Het was een
kostbare onderneming en leidde tot verlaging van de weeflonen in Zeeland. In sommige
gemeenten werd dit uit de gemeentekas weer aangevuld. In ieder geval bleef de afzet van
Zeeuwse katoentjes gegarandeerd. In de andere provincies werd de situatie slechter. De
N.H.M. plaatste bij de overige firma's steeds minder orders en kocht minder calicots op. De
fabrikanten in Twente waren daarover niet te spreken. Zij vonden dat de provincie Zeeland te
sterk bevoordeeld werd. De minister van Binnenlandse Zaken reageerde daarop dat
vermindering van de produktie in Zeeland „vernietiging" van die provincie zou beteke
nen.22) De kwestie kwam zelfs in de Tweede Kamer aan de orde. Het had geen gevolgen
voor de provincie Zeeland. De N.H.M. had zich voor tien jaar verbonden met de weverijen en
bleef die steunen. Na afloop van het tienjarig contract in 1849 bleven de weverijen bestaan.
Een groot bepleiter hiervan was Maurits Salomonson Hzn.
De Indische markt bleef wisselvallig. Naast overproduktie waren het toevallige factoren die
de vraag naar katoentjes beïnvloedden, zoals overstromingen, misoogsten, hoge rijstprijzen
of tropische ziekten.23) Met nieuwe initiatieven en nieuwe produkten probeerde de firma
Salomonson te redden wat er te redden viel. Maar toen in 1855 opnieuw een overproduktie
ontstond en de steun van de regering verminderde, zag het bedrijf van verdere exploitatie af.
Door de introductie van stoomweverijen waren de handweverijen te duur geworden. Stuk
voor stuk werden ze gesloten. In gemechaniseerde weverijen kon de produktie zich sneller
aan de vraag aanpassen. De Salomonsons startten met stoomweverijen. In 1852 richtten zij de
Koninklijke Stoomweverij te Nijverdal op.24) In de zomer van 1855 werden veel Zeeuwse
wevers ontslagen. „Ik weet niet", schreef Maurits uit Middelburg, „wat ik met alle bazen en
onderbazen beginnen moet, allen getrouwde mensen met massa's kinderen, welke om het
hardst huilen. Ik zal blijde zijn eruit te wezen, want het is een akelige positie".25) Kort
daarop vonden zij een oplossing voor het probleem en werden de weverijen ondergebracht
in een nieuwe firma: de Zeeuwse Weverij Combinatie. In dit bedrijf zaten meerdere firma's,
waaronder ook die van de Salomonsons.
De ondergang van de handweverijen was niet meer tegen te houden. De produktie in
Zeeland daalde en steeds meer wevers werden ontslagen. In de jaren 1868 tot 1870 sloten
alle Zeeuwse katoenweverijen.
De katoen weverij in Zierikzee: ai-moede en werkgelegenheid in Zierikzee in de eerste
helft van de negentiende eeuw
De Zierikzeese weverij was één van de Zeeuwse weverijen van de firma Salomonson uit
Almelo. Het feit dat de weverij in deze stad werd gevestigd doet al vermoeden dat de
armoede en werkloosheid groot waren. Na de welvaart in de achttiende eeuw was het
economische verval in de stad des te groter. Helaas is nog nauwelijks studie verricht naar
de omvang van de armoede en de diepte van het economische verval.
J. J. Westendorp Boerma merkt op dat de negentiende eeuw een tijd was van grauwe
ellende: de armoede was groot en de rijkere families waren om allerlei redenen uit de
stad vertrokken.26) Het bevolkingsaantal was sterk gedaald.
In 1820 telde Zierikzee twee brouwerijen, twee leerlooierijen, vier meestoven, twee
touwslagerijen, een zeepziederij, een zoutkeet, een bezemmakerij, een traankokerij en
negen grut-, zaag-, koren- en oliemolens.27) De visserij leverde een gering aantal
41