Kerkhof bleek het meest geschikt. Eind november waren de gebouwen beschikbaar. De firma Salomonson stuurde zo snel mogelijk vaklieden om de inrichting van het lokaal en de eerste weeflessen te verzorgen. Bovendien moesten er vele weefgetouwen getimmerd worden. Het eerste weefmateriaal en enkele modelweefgetouwen werden vanuit Almelo opgestuurd. Op 27 oktober tekenden burgemeester De Crane en Godfried Salomonson de overeen komst. Belangrijke punten uit het contract waren bijvoorbeeld dat de firma geen huur betaalde voor de weverij. Zij moest daarentegen wel voor het onderhoud "in de fabriek zorgen. Een voorwaarde was dat alleen werkloze arbeidskrachten uit Zierikzee werden aangenomen. Alle onderhoudswerkzaamheden mochten uitsluitend door Zierikzeese werklieden worden uitgevoerd. De aan te nemen wevers36) moesten in leeftijd variëren, dat wilde zeggen, dat zowel ouderen als jongeren werden aangenomen. Een apart punt van overeenkomst was dat de fabrikanten enkele uren beschikbaar zouden stellen voor het geven van godsdienstlessen aan de wevers. En er werd afgesproken dat de hoogte van het loon overeen zou komen met dat van daglonen die in Zeeland in die tijd gebruikelijk waren. De Commissie van Toezicht kon zich ieder ogenblik op de hoogte stellen van de gang van zaken in de fabriek. Tijdens zijn verblijf in Zierikzee stelde Godfried Salomonson de heer L. P. Ie Sage ten Broek als directeur aan en verzocht de Commissie de eerste 5 tot 12 wevers te zoeken die het vak konden leren. De Commissie besloot daarop bedeelden en werklozen voorrang te geven. Daarvoor schakelde zij de Armbesturen van de kerken in. De Armbesturen van de Hervormde en Evangelisch-Lutherse gemeente en van de Rooms-Katholieke parochie stelden vanaf die tijd regelmatig lijsten met namen van bedeelden samen en deden speciale aanbevelingen. Zij kwamen met de Commissie overeen dat als een arbeider, afhankelijk van bedeling, zijn werk op de weverij verzuimde zonder opgaaf van redenen hij het recht op ondersteuning verloor. Een relatie met de armenzorg was duidelijk aanwezig. De Commissie verkreeg een lange lijst van personen die geschikt waren voor het weversvak. Als er meer plaatsen vrij kwamen, kon zij direct mensen oproepen. Een arbeider of arbeidster die aangenomen werd, meldde zich met een „bewijs van toelating" ondertekend door de Commissie, bij de directeur van de fabriek. Intussen onderhield de Commissie een correspondentie met de N.H.M. in Amsterdam om informatie te verkrijgen over de eisen die zij stelde aan de Zierikzeese calicots. De N.H.M. antwoordde dat de produktie voor eenderde deel uit zeskwart calicots moest bestaan. Het overige deel zou dan vijfkwart calicots moeten worden. Elk stuk diende voorzien te zijn van een rand „echt Adrinopels rood garen" en wel één palm vanaf het begin van het stuk. In dat eerste vak moest het stempel van de stad worden gedrukt.37) Het stempel werd met koolteer aangebracht. Stukken van slechte kwaliteit kon de N.H.M. retourneren of tegen een lagere prijs aankopen. Dat gold ook voor katoentjes met allerlei afwijkingen: te lang, te kort, te licht, te zwaar, te smal, te breed of bedoezeld. Op 19 december ging de weverij open. Teneinde orde en gezag in de fabriek te garanderen maakte de Commissie een reglement van orde, waarin nauwkeurig werd omschreven wat de wevers wel en niet mochten.38) In de wintermaanden waren de werktijden van zes uur 's morgens tot negen uur 's avonds en in de zomer begonnen de wevers een uur eerder. Elke dag was er een rustpauze van twee uren. Daaruit blijkt dat de wevers werkdagen maakten van 12 a 13 uren. Het weefloon werd bepaald op 75 cent voor een vijfkwart en 85 cent voor een zeskwart calicot. Een wever die meer dan vier stukken per week weefde, kreeg bovendien een premie van 5 cent per stuk. Maakte een wever slechts één katoentje in één week dan kreeg deze ontslag. Boeten werden geheven voor al lerlei fouten, maar ook op het gedrag van een wever. Er stonden boeten op te laat komen, roken, drinken, praten, pruimen, brutaliteit en zelfs op het trekken van „vreemde" gezichten naar elkaar. De hoogte van de boete was afhankelijk van de aard van het vergrijp en kon oplopen tot soms drie gulden. Bij een hoge boete was het ook mogelijk dat de wever ontslagen werd. In geval van dreigend ontslag 46

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1987 | | pagina 48