niet meer haalde, doordat zijn kettingen te vaak waren gebroken en zijn verdiensten liepen natuurlijk sterk terug. De Commissie bemoeide zich ook direct met de verdiensten van de wevers. Mocht één van hen een premie verdienen dan werd hem geadviseerd het geld naar de Spaarkas te brengen. Dit was een nieuwe instelling die de wevers niet kenden. Op die manier hoopte de Commissie de wevers het sparen te leren. Bij 5 of 10 gulden premie bracht de Commissie al bijvoorbaat het geld naar de Spaarkas, de wever kreeg slechts een klein gedeelte van het bedrag direct in handen. In 1843 besloot de Commissie tot het invoeren van zogenaamde livretten. Dat waren boekjes waarin werd aangetekend hoeveel een wever per week verdiende. Ouders of andere familieleden konden zo controleren of het geld ook werd afgedragen. Het bleek namelijk dat de wevers graag een kroeg bezochten. In 1845 werd de maatregel weer ingetrokken. Het werkte niet. Voor mensen die niet kunnen lezen was het moeilijk de aantekeningen van de Commissie te ontraadselen. De Commissie hield zich ook bezig met het welzijn van de wevers en steunde de oprichting van een ziekenbeurs. Deze beurs werd opgericht in navolging van regelingen elders in het land. De wevers kregen tegen een wekelijkse inhouding op hun loon, ongeveer 5 a 10 cent, gratis hulp van geneesheer, heelmeester, vroedvrouw of apotheker. Ook steunde de Commissie de oprichting van een begrafenisfonds, dat was op dezelfde wijze geregeld. Ze controleerde of de arbeiders de godsdienstlessen op de fabriek regelmatig volgden. Na klachten van de predikanten in 1846 werden zelfs presentielijsten bijgehouden. Bij een zeer onregelmatig bezoek kon de wever het recht op premies verliezen. Deze maatregel leidde ertoe dat in tijden van premieuitdeling het bezoek aan de godsdienstlessen enorm toenam. Door het noteringssysteem konden arbeiders, die zich daaraan schuldig maakten, worden berispt. Het medeleven van de Commissie met de wevers was een doorn in het oog van de firma Salomonson. In 1846 liet zij weten dat zij de verminderde produktie op de Zierikzeese weverij weet aan het slappe beleid van de Commissie. Te vaak werden wevers ontslagen en uit medeleven weer te vlug aangenomen. Zo bestond er bij enkele wevers geen ontzag meer voor bazen of directie. Bovendien duurde het lang voordat de Commissie een opengevallen plaats aan een weefgetouw opvulde. Er waren op dat moment 80 werkplaatsen vacant!49) Coronel daarentegen verweet de Commissie zich niet écht met het welzijn van de wevers te bemoeien. Het lot van de arbeiders zou haar „geheel vreemd" zijn gebleven.50) In dit verband is het jammer dat bronnen ontbreken die de opvattingen van wevers weergeven. De wevers Over het leven en werken van de Zierikzeese wevers is weinig bekend. Zij konden niet schrijven, datgene wat bekend is, werd door anderen opgetekend. Door het interpreteren van die verhalen kan toch een beeld gevormd worden van hun bestaan. De wevers behoorden tot de armste klasse van de bevolking van Zierikzee. Sommigen kregen ondersteuning van kerkelijke instanties om niet te verhongeren. Coronel schreef over de Zeeuwse wevers dat zij slecht gekleed waren, niet konden lezen of schrijven, een lage moraal hadden, veel dronken en regelmatig uit de band sprongen. Ze bezaten volgens hem geen eigenwaarde. Over Zierikzeese wevers was hij zeer slecht te spreken: „Zij kennen orde noch ontzag". Hij verweet hen verkwisting en overdaad, losbandigheid en ledigheid. Door hun manier van leven legden vele jeugdige arbeiders de grondslag tot een „kommervol" bestaan.51) Maurits Salomonson omschreef de calicotwe- verij in Zierikzee in 1846 als een „poel van ontucht".52) Het beeld van de wevers was dus erg negatief, maar werd verwoord door mensen met een maatschappelijk betere positie. De wevers woonden in de arme buurten van de stad. Hun huizen waren klein, muffig en 58

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1987 | | pagina 60