Wever aan weef'getouw. Tekening Vincent van Gogh (1884). donker. Zij leefden met grote gezinnen in enkele vertrekken. Eten, slapen en werken vonden in dezelfde ruimte plaats. Armoede en wevers waren twee begrippen die bij elkaar hoorden. Dit blijkt uit een rijmpje dat in meerdere versies in die tijd in Nederland bekend was: „Daar zat een wever aan z'n getouw, grauw van de honger en blauw van de kou."53) Niet alle Zierikzeese wevers ontvingen bedeling. Er waren ook kinderen van timmerlieden, touwslagers of winkeliersters in de weverij werkzaam. De meeste wevers waren erg jong. Uit een enquête over kinderarbeid uit 1841 blijkt dat van de toen getelde 168 wevers 99 van hen jonger dan 16 jaar waren. De fabriek had in 1841 ook 85 mannen en 83 vrouwen in dienst. De wevers ouder dan 16 jaar waren voornamelijk vrouwen.54) De Zierikzeeënaren waren niet gewend aan fabriekswerk en er bestond weinig animo om in de weverij te gaan werken. Er werd soms met 100 personen in één lokaal geweven. Dat doet al vermoeden hoe moeilijk het was de orde in zo'n grote groep mensen te handhaven. (Hoe vaak werden niet wevers weggestuurd wegens kletsen onder het werk, brutaliteit of trage arbeid.) Het is niet verwonderlijk dat in 1845 bij de ongeregeldheden in Zierikzee, toen er hoge belastingen werden geheven welke juist de armen benadeelden, de werklieden uit de katoenweverij een groot deel van het oproer uitmaakten.55) Ook werden wevers weggestuurd die het weven slecht leerden, zoals Anna Hoedens. Zij was een „min" meisje en was uit medelijden op de weverij geplaatst. Zij weefde slechts één 59

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1987 | | pagina 61