katoentje per week en dit was te weinig, dus werd zij door Campbell ontslagen. Haar moeder
liet het daarbij niet zitten en kwam naar het kantoor van de directeur en beledigde hem
„grovelijk en met scheldwoorden", zoals hij vertelde. Om te bewijzen dat het meisje slordig
werk afleverde had hij een stukje bewaard dat zij geweven had.56)
Veel wevers verlieten de weverij, met uitzondering van hen die van bedeling afhankelijk
waren. Zij liepen dan het risico geen ondersteuning meer te krijgen. Jongens gingen bij de
Nationale Militie, meisjes vonden een dienstje. Sommige vrouwen kregen toestemming de
weverij tijdelijk te verlaten om een ziek familielid thuis te verzorgen. Sommige wevers
vonden ook werk als koetsier of als metselaar. Anderen gingen werken in een meestoof of op
de scheepstimmerwerf. De meesten vertrokken zonder opgaaf van redenen. Het kwam vaak
voor dat een wever weer naar de fabriek terugkeerde, bijvoorbeeld nadat hij 's zomers op het
veld gewerkt had. Naar de zin van de directeur gebeurde dit te vaak. Daarom werd besloten
dat elke wever bij de aanvang van zijn werk op de fabriek 3 gulden betaalde. Na één jaar
onafgebroken weven kreeg hij zijn geld terug.
De wevers die met vlijt en ijver werkten werden daarvoor beloond. De besten onder hen
vertrokken soms naar Overijssel om daar het vak beter te leren. De lonen in Zierikzee waren
niet slecht, vooral als ze vergeleken worden met die in de textielgebieden. In april 1839
verdiende één jongen al 3,20 in één week. De anderen verdienden 1,50 - 2,25.57) Als
gevolg van enkele loonsverhogingen en kortingen varieerde de hoogte van het loon. De
wevers moesten vaak enkele centen per week inleveren. Dat bracht onrust. De vader van een
dertienjarige weefster vond dat zijn dochter te slecht werd betaald voor haar werk en liet dit
de Commissie weten.Le Sage ten Broek antwoordde daarop: „Het spreekt vanzelf dat de
arbeid van kleine meisjes die van niets weten, nergens groot kan zijn."58)
Het drankmisbruik was een groot probleem. Toen bekend werd dat één van de bazen als
nevenberoep tapper had en hij na werktijd enkele jonge wevers in zijn tapperij ontving, werd
hem verboden dit nog langer te doen. Hij zou het beroep op moeten geven wilde hij langer
op de weverij blijven werken. Het geld dat de wevers verdienden ging direct op. Sparen
kenden zij niet. De Commissie dwong enkelen van hen het geld op de Spaarkas te zetten,
zodat zij toch later een spaarcentje hadden.
Dankzij de introductie van de Ziekenbeurs ontvingen zieke wevers een vergoeding als zij
een dag, of soms dagen, niet in staat waren te weven. Daar werd ook misbruik van gemaakt. Er
is één geval bekend van een wever die zich ziek meldde en dus een vergoeding kreeg, maar
op dezelfde dag al bedelend de nodige centen extra verdiende. Toch was het bestaan van
een Ziekenbeurs een uitkomst voor veel wevers.
Zij waren fysiek zwak. Het beroep van wever was niet zo gezond. Een onderzoek van de arts
Coronel wijst uit dat zij vaak last hadden van hoofdpijn en astmatisch waren. Het
fabriekslokaal in Zierikzee was erg donker, de isolatie slecht en het onderhoud was niet
bijgehouden. In de zomer was het er snikheet, in de winter steenkoud. Kapotte ruiten
zorgden voor tocht in het gebouw. De vloer was van klei en smerig en het rook er ongezond.
Uit een statistiek van ziekten die voorkwamen bij Zierikzeese wevers in de periode 1853
1859 bleek dat zij vooral leden aan bronchitis, angina en reuma.59) In tijden van
epidemieën, die in de negentiende eeuw vaak voorkwamen, waren de wevers de eerste
slachtoffers. In 1854 kon de Ziekenbeurs de zieke wevers niet meer uitbetalen. Velen waren
getroffen door een epidemische koortsaanval.
Onderwijs was er voor hen niet. Zij konden godsdienstlessen volgen, of liever ze werden
gedwongen die te volgen. In feite bestond er weinig belangstelling voor.
Conclusie
De katoennijverheid bloeide in de jaren '30 van de negentiende eeuw. De Nederlandse
regering en met name de N.H.M. steunden initiatieven om de calicotproduktie uit te breiden.
60