Het bevel tot zuivering van het schip werd door Pelle uitgelegd terwille van de zindelijkheid, maar meteen is er volgens hem sprake van verdachte omstandigheden: Al het volk moest naar boven, ook het beddegoed, doch het vreemde van 't geval was, dat kisten en koffers moesten worden geopend en beneden blijven. Doch hoe vreemd de landverhuizers dit ook vonden, men vermoedde niets, de gezagvoerder beval het, en allen gehoorzaamden. Nauwlijks waren alle passagiers aan het dek, of ze zagen de matrozen van het schip, ham, brandewijn enz. uit het logies der passagiers naar boven dragen, waaraan zij zich te goed deden. Verschillende passagiers gaan daarop naar beneden om hun eigendommen te beschermen onder wie ook Willem Pelle met zijn 3-jarig zoontje Jan en Cornelis Fernambucq. Ze zien dat de scheepstimmerman met het zuiveren bezig is. Dit gebeurde op een heel eigenaardige wijze. Deze had n.l. bij zich staan een comfoor met gloeiende kolen, welke hij van tijd tot tijd met een blaasbalg aanblies; daarbij stond een klein vaatje met teer, terwijl hij in de hand een ijzeren staaf hield. De ijzeren staaf werd in het comfoor gloeiend gemaakt, en daarna in de teer gestoken, terwijl de daardoor veroorzaakte teerwalm het schip moest zuiveren. Op dit punt is het mogelijk dat er sprake is van misverstand. Het zuiveren kan namelijk ook gedaan zijn ter bestrijding van een ziekte. Teerwalm kan als eenvoudig en goedkoop middel gebruikt zijn ter ontsmetting van de lucht in het ruim. In een verklaring van kapitein Stetson van de „Mercury" (één van de schepen die drenkelingen oppikte) wordt ook deze suggestie gedaan, die erbij zegt van de ex-passagiers van de „William Nelson" vernomen te hebben dat vóór de brand reeds vijf passagiers waren overleden. We kunnen hierbij denken aan cholera of pokken. (Informatie dr. C, M. van Hoorn.Kapitein Bocandé van de „Lafayette" (die ook mensen uit zee redde) spreekt in zijn verklaring ook van brand „a la suite d'une fumigation opérée a bord pour arrêter la maladie qui s etait déclarée parmi les émigrants". Daar vatte het te gloeiend gemaakte ijzer, in het vaatje teer gedoopt, vlam, het viel op de terpentijn, en snel als de bliksem sloegen de vlammen op en bereikten de bewaarplaats der andere vaten. Aan blusschen was niet te denken. Onze drie dorpsgenooten snelden naar boven en verschrikkelijk klonk hun geroep van brand! onder de opeengehoopte landverhuizers en bemanning. Een hartverscheurend en afschuwelijk tooneel volgde nu. leder trachtte zich het leven te redden, en snelde naar de sloepen, vrouwen en kinderen werden onder den voet getreden; in woeste haat, als wilden, grepen mannen elkaar bij de keel, reeds glinsterden de messen om straks neer te ploffen in het lichaam van vriend of vriendin. Ondertusschen sloegen de vlammen reeds uit het dek en schroeiden of verstikten vele menschen, die niets menschelijks meer hadden, 't Waren tijgers gelijk, want onbarmhartig werden de zwaksten geworgd, vertrapt, in de vlammen of over boord gestooten of wel door mes of ander wapen vermoord. Weg was alle rede, weg was alle gevoel en medelijden, niets was meer over dan lage zelfzucht en dierlijke kracht. Niets? Ja toch, want hoe dierlijk, hoe verschrikkelijk en afschuwelijk het tooneel ook mocht zijn, wat zich ook mocht verloochenen, niet de moederliefde, niet de vaderliefde. Want krankzinnig van angst en smart zochten moeders en vaders hunne kinderen om ze in radeloozen angst straks over boord in de roeiboot te werpen en dan zelf den dood in de vlammen of golven te vinden. Schipbreukelingen In het boekje van Pelle en in de Franse krantenverslagen is sprake van vier reddingsloepen, waarvan we nu de lotgevallen zullen volgen. 1Ongeveer half elf wordt volgens Brand aan boord de eerste boot neergelaten en 70 a 80 mensen springen gelijk in de boot. De boot raakt lek en verdwijnt in de diepte. 2. In de tweede boot, die neer was gelaten, zaten o.a. de twee dochters van den gezagvoerder met eenige matrozen. C. Phernambucq, Liza Klaasse en Willem Pelle met zijn vier kinders sprongen daarbij. Toen volgde de gezagvoerder Johannes Smits, die de landverhuizers dreigend een geladen revolver voorhield, en de woorden uitte: er uit, denk je, dat ik verzuipen wil. Deze zeven personen klauterden weer op het brandende schip, en de onmenschelijke kapitein, die in plaats van de orde aan boord te bewaren en den moed niet had met zijn schip het graf in de golven te vinden, verliet als een lafhartige schurk het schip in een roeiboot met zijn twee dochters, den eersten stuurman en vier matrozen. 72

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1987 | | pagina 74