De kapitein schreef zelf in zijn verslag dat hij van boord was gesprongen toen het hele
schip en de zeilen in lichterlaaie stonden (ca. 13-00 uur). Hij bereikte na 45 min.
zwemmen de twee reddingboten. In hetzelfde verslag staat dat er geen water op deze
boten was, wel twee of drie kippen, een eend en een varkentje!
3. De volgende reddingsloep:
De derde boot was intusschen ook te water gelaten en met eenige landverhuizers bemand, waaronder C.
Phernambucq met zijn broeder en zuster, Adriaan Vis en Jan van den Berge. De boot is vol, reeds 25
personen hebben daarin plaats genomen; daar werkt zich door de worstelende menigte Willem Pelle met
den 12-jarigen Marinus en 3-jarigen Jan in de armen gekneld. Over de verschansing wordt hij zijn
dorpsgenooten in de boot gewaar, maar ziet tevens, dat zij tot zinkens toe vol is. Dan snerpt het boven het
geraas en rumoer uit: redt de kinders! terwijl hij beiden over boord werpt. Jan Pelle kwam met het hoofd
op den rand der boot terecht en M. Pelle in het water, doch C. Phernambucq met zijn zuster grepen beide
kinders, en haalden ze in hun midden. Fluks werden de touwen doorgesneden en langzaam dreven de
ongelukkigen van het tooneel der verwoesting.
4. Tenslotte de laatste boot:
Eindelijk is de vierde bootte water gelaten, een woedende menigte springt er in, den bodem er uit, zij
kantelt en verdwijnt met allen in de diepte, zeker ook ongeveer 80 personen.
Gelet op de verslagen van de kapiteins van te hulp gekomen schepen, meen ik dat de
reddingsloepen 1 en 4 toch nog mensen gered hebben. In het verslag van kapitein Smith
wordt gesproken over het herhaaldelijk omslaan, maar niet over zinken van reddingsloepen.
De mensen verdronken daarbij wel!
Volgen we eerst de gebeurtenissen aan boord van de derde boot.
Daar dreven ze dan henen op den onmetelijken Oceaan, zonder voedsel, zonder drinken en bijna tot de
knieën in het water, want de boot was lek geworden en allen onkundig in het roeien. Met klompen,
schoenen en pantoffels werd het water uit de boot gehoosd, teneinde deze boven te houden. Maar er kwam
hulp; de boot, waar de kapitein in zat, nam de ongelukkigen op sleeptouw, en zoo gingen zij den nacht in.
Wie beschrijft echter hunne wanhoop en woede, toen zij met het aanbreken van den dag bemerkten, dat de
kapitein het touw had doorgesneden, en met zijn boot hen had verlaten. Gelukkig was het stil weer en de zee
kalm, doch honger en dorst begonnen vreeselijk te kwellen, terwijl een ontzettende vermoeidheid zich van
allen meester maakten. Dien dag zouden Jan en Marinus Pelle opnieuw zich met den dood bedreigd zien.
Twee Duitschers, die mede in de boot zaten, en bang waren, dat deze zoude zinken, stelden voor om die
twee kwajongens over boord te smijten, daar zij anders allen nog zouden verzuipen. Daar rees C.
Phernambucq overeind en zeide: „als er verzopen moet worden, dan moet je 't mij probeeren, ik ben de
vader van die kinders". De Duitschers door die kloeke taal ontmoedigd en geen steun vindend, zwegen
verder.
Na twee dagen en nachten werden ze opgemerkt door het zeilschip „Mercury", dat in „Brand
aan boord„Mercurius" heet.
Ongeveer gelijkertijd dat onze landverhuizers door de „Mercurius" waren opgenomen, waren ook elders de
kapitein met de reeds genoemde lieden opgepikt en aan boord gebracht, door het schip „La Vyette", een
zeilschip, dat eveneens bestemd was voor Havre.
(Bedoeld wordt het stoomschip „Lafayette".)
In het Journal du Havre van 11 juli 1865 staat het rapport van kapitein Stetson van dit
Amerikaanse zeilschip „Mercury". Op woensdag 28 juni heeft hij op 4l°47' N.B. en 48°58'
W.L. 38 uitgeputte schipbreukelingen (waaronder vier vrouwen en drie kleine kinderen) aan
boord genomen. Drijvend op wrakstukken komen daar nog vier mannen en één vrouw bij.
De geredden verklaarden een stoomschip en een zeilschip hebben zien voorbij gaan, die
hen echter niet had opgemerkt.
Onder het verslag van de 43 geredden staat dan een lijst met namen, waaronder ook de
Nederlanders:
Comelis Fernambucq (oom)
Cornel is Fernambucq (neef)
Johanna Fernambucq
74