erop te wijzen dat het materiaal tot kerkelijke doeleinden dient en dat daarom de nodige soepelheid betracht moet worden. Het stapelrecht, en vooral de interpretatie van de verschillende oorkonden die door de achtereenvolgende graven en gravinnen van Holland aan Dordrecht en de andere steden (in de vorm van vrijstellingen) verleend waren, vormde een voortdurende bron van conflicten tussen Dordt enerzijds en steden als Zierikzee, Den Briel, Schoonhoven en Gorinchem anderzijds. Teneinde eventuele moeilijkheden te voorkomen schrijft Zierikzee in 1458 weer een brief aan de stapelstad (bijlage III). Weliswaar was immers op 22 april 1453 door hertog Filips de Goede een uitspraak inzake het stapelrecht gedaan11), door hem op 28 jan. 1458 nader bevestigd12), Dordrecht achtte de resultaten voor haar onvoldoende en bleef met „uitliggers" of „uitvarende lieden" loeren op overtreders van de stapelplicht en daardoor het scheepvaartverkeer hinderen. De andere steden dienden hierop een klacht in bij de landsvorst, die op 3 juli 1458 de stapelstad gebood zich aan de laatste uitspraak te houden.13) In dit licht moeten wij de Zierikzeese brief van 24 september daarna zien. Voor haar poorter Hendrik Braem, die „meyster ende werckman" is (zoiets als aannemer en uitvoerder) van de kerkbouw van de St. Li evensmonster en die daarvoor de markten van Zutphen en Deventer moet bezoeken (waar het hout uit Duitsland werd aangevoerd), wordt gevraagd hem ongehinderd met zijn „kerckenhout" te laten passeren. De brief van 1458 spreekt van „volbrengen der tymmeraetzen", het voltooien van het timmerwerk van de kerk. Dit wijst erop dat aan de tufstenen basiliek uit de 12e eeuw, uitgebreid met een bakstenen koor in de 14e eeuw14), in 1458 nog steeds gebouwd werd. 7

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1987 | | pagina 9