Teer halen. Op 2e Pinksterdag 1902 moest vader ons schuurtje in de teer zetten. Jakob en ik
moesten 3 stoop bruine teer halen bij de timmerman, oftewel IVi liter. Jakob droeg de puts
en ik de kwast en we kwamen heel aan.
De bossen. Oosterland was het mooiste dorp van Duiveland. Overal waren bossen: het
Schoofsbos, het Moerlandsbos, het Kievitsbergbos, het Kakelaarsbos, het Leugenputbos. Wat
heb ik een fijne jeugd gehad, wat heb ik vaak in het bos gespeeld! Het meest in het
Leugenputbos. In dat bos was een waterput en als je bij die put speelde, hoorde je alleen de
vogels zingen: voor de rest was het stil, landelijk stil.
Een sprankelende ruzie. Ook rond het Heerenhof had je veel bos. Op een keer liep ik daar
met mijn vriendje Jan van der Reest. We kwamen langs het huisje van Martinus en Saartje de
Vin, broer en zuster. Saartje had een bultje en ruzie met Martinus. Jij bent al in het
voorportaal van de hel, "zei ze, „de sprankels vliegen al in je smoel. "Die woorden zijn me
altijd bijgebleven.
Het bos rond het Heerenhoj(Streekarchivariaat Schouwen-Duiveland en Sint Philipsland).
De bewaarschool. In 1902 werd ik vijf en moest ik naar de bewaarschool aan de Sint
Joostdijk. Ik leerde er matjes vlechten in alle kleuren van de regenboog. Met Kerst hadden we
een feestje: het feestje van meneer Van Vessem. Die had geld aan het schooltje vermaakt. We
kregen chocolademelk met beschuit en ook een winterjasje en een wollen das.
Met de muziek mee. 's Winters kwam er elke week een orgel op het dorp. Jan van der Reest
en ik gingen dan niet naar school: we liepen met het orgel mee, het hele dorp door. De
juffrouws vroegen nooit waar we geweest waren. Ze geloofden het zeker wel.
Niet blij met een dode mus. Ik liet een keer een levende mus zien aan de vader van
Willemina Steenpoorte, mijn vriendinnetje. Steenpoorte vroeg of hij het beestje ook eens vast
114