mocht houden. Ik gaf hem de mus en toen hij hem teruggaf, was hij dood. Later drong het tot
me door dat Steenpoorte de mus had doodgeknepen. Ik vond dat heel erg.
De grote school. Op 1 april 1904 ging ik met Jan van der Reest, Willemina Steenpoorte en 34
andere kinderen naar de grote school: 15 meisjes en 22 jongens, verdeeld over 20 bankjes.
Giljam was onze juffrouw. De eerste dag leerde ze ons tot tien tellen, de tweede dag tot
twintig enzovoort. Het duurde niet lang, of we hielden allemaal van haar: het was een goed
mens.
De nieuwe school. Het eerste half jaar gingen we nog naar de oude school. Ik bedoel de
school tussen de kerk en het torentje. Op 1 oktober 1904 verhuisden we naar de nieuwe
school aan de Groene Poort: een kolossaal gebouw met veel kapstokken en een overdekte
speelplaats. Als het tijd was om naar binnen te gaan, tikte de hoofdonderwijzer, C. de Kok,
met een sleutel op het raam.
Drie juffrouws in de tweede. In de tweede klas kwamen we eerst bij juffrouw De Vrieze. Dat
was een kwaaie: ze trok aan je oren. Gelukkig bleef ze niet lang. In haarplaats kwam juffrouw
Vogel, en dat ging wel. Op 't laatst kregen we nog juffrouw Fluijt uit Sirjansland, ook een goeie
voor de kinderen.
Slepen en rollen. Het was mei 1905, zaterdagochtend, negen uur, ik mocht met vader mee.
Hij ging slepen achter het Walletje en ik zat heelde voormiddagop de sleper. Een maand later
moest hij alle damhekken gaan teren, ook op een zaterdag. Over één hek deed hij ongeveer
een uur. Ik reed mee op de rolkar en vond het fijn die dag.
Meester Van Dien. We gingen over naar de derde klas en daar kregen we meester Van Dien.
Het was een sulletje. De jongens maakten al gauw een rijmpje op hem:
Meester Van Dien
Pakt er een knien
Pakt er een haas
Voor zijn haas.
Als hij je ergens op betrapte, zei hij: Jehentzuur, mijnjongen. "En dan moest je vijf minuten
schoolblijven. Van Dien vertrok halverwege het jaar. Voor hem in de plaats kwam meester
Rotte.
De kolen. In september kon je steenkolen halen op het haventje De Staart bij Sirjansland.
Veldwachter Lindhout hield alles bij: 30 mud voor die, 35 voor die enzovoort. Vader moest 30
mud hebben: eten voor de sleekachel. Met beetjes gelijk betaalde hij de kolen aan Marien
Roks, de boekhouder van het Kolenfonds. Bijna iedere werkman was daar lid van.
Kattekwaad. Mijn kameraad Maarten van Dijke verzette eens een geit die geen gras meer
had. Als dank kreeg hij een waaier in zijn gezichtvan de eigenaar Jan de Vin. Een andere keer
probeerden Maarten en ik een kip te laten zwemmen in de put van het Leugenputbos. Het
lukte niet: het beest kwam steeds weer naar de kant. Die avond moest ik voor straf binnen
blijven. Vader zei: Jullie hebben een kip laten zwemmen, en dat deugt helemaal niet."
Verhuizen. In 1907 kocht vader voor 900,- de woning van Marinus Otte aan de
Bosblokdreef, de dreef die uitkwam op de Oud Heiligenweg. We gingen dus verhuizen.
Vader liet voor 600,- een schuur bij het huis aanbouwen. De schuur was in juli klaar, zodat de
oogst van 1907 er al in kon: gerst, tarwe en bruine bonen, in die volgorde. Vader ging weg bij
Bouman en dorste 's winters alles eigenhandig.
De generaal. Felius, de meester van de vierde klas, was iemand met een militair karakter. Als
de school uitging, liet hij ons precies in het gelid lopen. Wij noemden hem de generaal.
Johannis van der Maas mocht op zekere dag niet naar de W.C. van Felius. Hij deed toen zijn
kleine boodschap maar in de klas. Na schooltijd moest hij de vloer schuren met puimsteen
en schoonmaken met een dweil.
De zanger. Na meester Felius kwam meester Luteijn. Hij was lid van Oosterlands Fanfare en
leerde ons mooi zingen. Vaak zongen we tweestemmig het Nachtegalenlied. de meisjes de
eerste en de jongens de tweede stem.
115