tijdelijk. Ik moest dus stenen en specie aanbrengen voor de metselaars. De ochtend na de eerste werkdag was ik zoo stijf als een ket, maar dat ging over. Bij Van Langeraad. Vanaf september 1917 werkte ik bij A. N. van Langeraad in de polder de Vierbannen van Duiveland. Van Langeraad had veel grond. Als het nat was, stuurde hij ons de wei in om stekels te kappen. Dan zongen we en klonk het tot in... Ouwerkerk. Ik had het best naar m 'n zin bij Van Langeraad. Naar verluidt was zijn dienstbode stapel op mij. Trouwen. Ik trouwde met Pietemella in 1918. Hetzelfde jaar kregen we een zoon, Comelis. Lang mochten we hem niet houden: hij overleed op 6 februari 1919. Rijtuigen poetsen in Rotterdam. In het voorjaar van 1920 vertrok ik naar Rotterdam. Ikwerd rijtuigpoetser in de remise van de elektrische tram aan de Nieuwe Binnenweg. Het was nachtwerk: ik poetste van elf uur 's avonds tot acht uur 's morgens, voor/24,- in de week. Na een paar maanden kreeg ikƒ6,- opslag. Van mijn weekloon ging/15,- naar mijn nicht Adriana, bij wie ik in de kost was. Tussen Rotterdam en Oosterland had ik vrij reizen, dat was ook weer meegenomen. De waarzegster. Ik ging naar de waarzegster. Ze zag een persoon van wie ik hield. Dat was natuurlijk Pieternella. Ze zag ook een donkere vrouw die mijn geluk wilde vernietigen. Dat was natuurlijk de dienstbode van Van Langeraad. Verder zei ze dat het mij nooit aan geld zou ontbreken. Ik gaf haar 2,50 en vertrok. Conducteur. In december 1920 bood de Rotterdamsche Tramweg Maatschappij mij een goed vooruitzicht: ik kon conducteur worden op de lijn Zijpe-Burgh. Ik verhuisde naar Brouwershaven en was weer dicht bij de vrouw en moeder. Met goed gevolg legde ik examen af bij Verstelle, de controleur. Ingewerkt werd ik door de conducteurs J. A. Padmos en L. Bolkenbaas. De eerste tram die ik alleen moest rijden was de donderdagse markttram naar Zierikzee. Volgens Verstelle ging het schitterend. Conducteurshoom van Johannis Meerman (Streekarchivariaat Schouwen-Duiveland en Sint Philipsland). 120

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1988 | | pagina 122