De kustlichten van Schouwen door R. ten Kate Geen duyn, nocht witten blinck, nocht Pharos kan voorwaer d'aenstaende swarigheyd, den nood, het leet, 't gevaar van 't varen oversien Het lof der zeevaart; Vondel, 1623 De oudste vuurbakens Reeds omstreeks 1230 is men volgens Reygersbergh in Zierikzee begonnen met het uitrusten van schepen voor de vaart over zee en ook de vissers waagden zich meer en verder „buyten duynen", zoals dat werd genoemd. Na de moedig doorstane belegeringen van de Vlamingen rond 1300 nam de bloei van Zierikzee sterk toe. Haar visserij was al in de 14e eeuw „meer dan in geheel Zeelandt gesamentlyk floreerende" en „het getal der Vischschepen bedroeg in 1640 omtrent tagtig Zeilen" volgens Van Boxhorn.1) Ook de koopvaart, vooral naar de Oostzee groeide sterk. „Op het einde dezer (14e) en in het begin der volgende Eeuw, bloeide de Scheepvaart deezer Stad dermaaten, dat zy, naar sommigen Verhael, in Meenigte en Grootte van Schepen boven alle Steden en Zeeplaatsen van Nederland heeft uitgemunt. ,"2) Al vroeg in de 14e eeuw werd de behoefte gevoeld om vanuit zee komend, Schouwen en met name de ingang van de Oosterschelde tijdig en goed te kunnen herkennen, niet alleen overdag maar ook 's nachts. Verkenningsmerken op de toppen van de meest westelijk gelegen duinen van Schouwen waren gewenst om vooral de koopvaart te gerieven. Bij het bezoek van Graaf Willem V aan Zierikzee op 12 maan 13523) verzochten de schippers van het St. Jacobsgilde verlof om in de grafelijke duinen een „landteken" op te richten. Dit verzoek werd ingewilligd door hertog Albrecht op 17 juli 1359 en nogmaals op 19 augustus 1388 bevestigd. Ook op de ambachtsheerlijke duinen mocht Zierikzee een teken zetten zoals blijkt uit de verloven daarvoor van heer Jan van Haamstede van 10 januari 1363 en 19 april 1377. Over vuren wordt in deze vergunning niet gesproken. Mogelijk waren de twee kapen houten torenvormige constructies, tegelijk gebruikt om daaraan 's nachts een zogenaamde vuurkorf of vuurpot op te takelen, zoals dat bekend is van afbeeldingen voor Egmond aan Zee en Terschelling. Op de kaart van Walcheren in de Atlas van Blaeu 1662) vinden we langs de kust wel acht van deze hijsinstallaties van vuurkorven als vuurbaken afgebeeld. Hoe anders te verklaren dat ze nog al eens door brand werden vernield en vernieuwd moesten worden? Maar niet alleen brand was de oorzaak van herhaaldelijke vernieuwing. De afname der kust en het wandelen der duinen waren eveneens dwingende noodzaak tot verplaatsen en vernieuwing. Vooral de Noordkaap, die later, vergezeld van twee vuurbakens, stond op de hoge buitenste duinenrij, even ten zuiden van de tegenwoordige vuurtoren, moest herhaaldelijk verhuizen. Hoe een „caep"er uit zag zien we op een gravure uit de Cronyk van Smallegange. Deze Zuidkaap stond vlakbij Burgh naast het Zeepe-dal. Over de juiste bouw van de eerste vuurboeten zijn we niet zeker. In „Nederlands Geschiedenis en Volksleven", door J. van Lennep c.s. (Leiden 1880) komt bij het hoofdstuk „Een baak in de duinen op het eiland Schouwen 1352" een gravure voor van de bouw hiervan, maar dit is fantasie. Lang niet altijd waren ze gemetseld. Leest u maar even mee in de „Tegenwoordige Staat van Nederland" dl. X(1753) pag. 348/349: 43

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1988 | | pagina 45