produktie betekende een sterke toename van het gebruik van zwavelzuur en water. De
lozing van dit zwavelzuur resulteerde in wat een regelrechte milieuramp kan worden
genoemd. Voordat we deze ramp echter in kaart brengen, zullen we eerst meer inzicht
verschaffen in het produktieproces zelf. Daarmee kunnen we tevens de latere uitbreidingen
reliëf geven.
De produktie van garancine
Op basis van een gedetailleerde inventaris van de fabriek uit mei 18575) kunnen we ons,
gesteund door de technische literatuur uit die tijd, een vrij goed beeld vormen van het
produktieproces zoals het door Ochtman, Van der Vliet Comp. rond 1850 moet zijn
gepraktiseerd.
De grondstof voor de garancinebereiding, het meekrappoeder, belandde eerst in de
zogenaamde meekrapkamer. Hierin bevond zich een breekmachine om het uit grote vaten
afkomstige - en mogelijk vastgekoekte - meekrappoeder weer zo fijn mogelijk te verdelen.
De gebroken meekrap werd vervolgens naar het stoomlokaal vervoerd. In dit lokaal
bevonden zich 20 houten stoomkuipen. Hierin werd het meekrappoeder met water tot een
dunne pasta vermengd, waarna per 100 kilo meekrap, 30 a 50 kilo behoorlijk geconcentreerd
zwavelzuur werd toegevoegd.
Per jaar werd ongeveer 120.000 kilo zwavelzuur verbruikt, een grote hoeveelheid. Door de
kuipen liepen koperen leidingen waardoor stoom geleid werd. Met behulp hiervan werd het
meekrap/water/zwavelzuurmengsel geleidelijk aan de kook gebracht en gedurende
ongeveer drie uur op een temperatuur van 100°C gehouden (zie figuur 2). In die tijd losten
Figuur 2:
Stoomkuipen in een kaarsenfabriek. In de vaten verzeepte men vetten tot vetzuren met behulp van
zwavelzuur. De vetzuren werden vervolgens als grondstof voor vetkaarsen gebruikt. De bereiding van
garancine ging analoog: de stoomkuipen in de fabriek van Ochtman, Van der Vliet en Comp. zullen er ook
ongeveer zo hebben uitgezien. De buizen waar de stroom doorheen werd geleid en de flessen met zwavelzuur
zijn duidelijk zichtbaar.
66