de te verwijderen bestanddelen in de zure vloeistof op en ontstond de garancine. Stoom was in garancinefabrieken, zoals we hier zien, niet alleen nodig voor de aandrijving van de opgestelde krachtwerktuigen, maar in de eerste plaats voor het produktieproces zelf. Nadat het mengsel gedurende de aangegeven tijd gekookt had, werd de zure substantie, door lange goten naar het waschlokaalvervoerd. In dit waslokaal bevonden zich 20 was- of filterbakken. De bodem van deze houten bakken was voorzien van een groot aantal gaatjes. Daarop lagen wollen filterkleden. Het garancine bevattende residu werd door filtratie over deze wollen kleden gescheiden van de zure vloeistof. Vervolgens werd dit residu 3 a 6 maal met water gewassen om alle zwavelzuurresten en alle door het zwavelzuur verkoolde delen van de meekrapwortel, te verwijderen. Het zwavelzuur werd zodoende grotendeels geloosd. De gewassen garancine moest vervolgens gedroogd worden. Dit gebeurde eerst in perszakken tussen grote hydraulische persen. In 1850 werkte men met een persvermogen van 100.000 kilo. De garancinekoeken die uit de persmachine kwamen werden daarna voor verdere droging naar de eest vervoerd, waar ze in houten bakjes in droogtoestellen bij een hoge temperatuur gedroogd werden. Ook hiervoor werd stoom uit de stoomketels gebruikt. Hét laatste onderdeel van het produktieproces vormde het malen van de koeken, gevolgd door zuiveren en mengen van het resulterende poeder. Dit gebeurde in de maalkamer, waar in totaal twee paar horizontale molenstenen en vier stampers stonden opgesteld. Het poeder werd gezuiverd met behulp van een aantal builen. Jacobsladders, ventilatoren en een mengtoestel completeerden de apparatuur in de maalkamer. De bewegingsenergie voor de molenstenen en de andere zojuist genoemde apparaten werd geleverd door de stoomma chine uit 1850 van 8 pk. Deze bevond zich in het grote ketelbuis, waar ook de stoomketel van 16 pk stond opgesteld. Het geproduceerde garancinepoeder werd uiteindelijk in de vulkamer in grote vaten van 600 a 700 kilo inhoud verpakt. Milieuproblemen Eind augustus 1851 dreigde er een oproer in Zierikzee. Niet minder dan 85 ingezetenen dienden een request in bij het gemeentebestuur waarin ze vroegen om een „dadelijke staking van de fabriek ten einde de bewoners dezer stad te behoeden voor eene totale ondergang en den alverslindenden geesel der pest die er ongetwijfeld uit staat geboren te worden". De bedoelde fabriek was die van Ochtman en zijn medefirmanten. Wat was er aan de hand? Tijdens het produktieproces werd het zwavelzuur, vermengd met water, in het riool gestort. Dit riool liep onder de Lange St. Janstraat en Hoofdpoortstraat door en kwam uit in de stadsgracht tussen de Westbrug en de Westhavendijk. In dit gedeelte van de stadsgracht stond het water stil. Bovendien viel dit deel, doordat het bij de Zuidwellepoort was afgesloten van het andere deel van de stadsgracht, in de zomer regelmatig droog, zonder dat er een mogelijkheid bestond om voor watertoevoer te zorgen. Dit westelijke deel van Zierikzee bij het Bolwerk stond bekend als de stinkhoek en het betreffende water als de Brakke Gracht. In deze gracht ging het met zwavelzuur bezwangerde water gisten en ontwikkelde zich het gas H2S (zwavelwaterstof), beter bekend als „rotte eierenlucht", waardoor er een ondragelijke stank ontstond. Er was dus sprake van een ernstige water- en luchtverontreiniging. In het request werd de overlast die hierdoor ontstond met verve geschilderd. De bewoners van de nabijgelegen straten (Hoofdpoortstraat, Nieuwe Haven en aangrenzende straten) moesten - volgens dit relaas - 's morgens met een doek voor de mond hun woning verlaten, konden 's nachts niet slapen, hun meubilair werd aangetast en regentonnen waren niet langer baiikbaar. Bakkers, molenaars en kruideniers konden hun vak niet meer uitoefenen en een aantal bewoners had keel- en oogziekten opgelopen. Het oproer werd snel de kop ingedrukt. De burgemeester is ter plekke de bewoners tot kalmte gaan manen met de belofte dat er op korte termijn een oplossing komen zou. 67

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1988 | | pagina 69