gefabriceerd door de bekende Zierikzeese machinefabriek Nardten, Luckerhof Co. Met de hernieuwde bloei van de fabriek, staken echter ook de milieuproblemen weer de kop op. Hernieuwde stankoverlast Om de hierboven vermelde verbetering in het productieproces te kunnen realiseren wilde de directie de twee panden Nieuwe Bogerdstraat, wijk C nr. 164 (het nieuwe waschlokaaten 165 (een pakhuis) aan elkaar bouwen. Het bestaande brandpad tussen deze twee gebouwen zou daarna midden door de werklokalen lopen. Met het oog daarop schreef de directie op 2 juni 1868 aan B&W dat ze voornemens was de inrichting van de fabriek te wijzigen en vroeg hiervoor de toestemming van het gemeentebestuur. Het gemeentebestuur begreep uit dit verzoek dat de fabriek van plan was het perceel wijk C nr. 165 voor een vergroting van de produktie te gebruiken. Aangezien de fabriek in de zomermaanden weer de oude stankproblemen veroorzaakte, achtte men deze uitbreiding zeer ongewenst. De eerdere oplossing uit 1854 was blijkbaar toch niet structureel gebleken. De gemeente vroeg in augustus 1868 de fabrikanten om voor deze uitbreiding vergunning aan te vragen volgens het Koninklijk Besluit van 1824. Dit schiep de mogelijkheid voor de gemeente de fabrikanten te dwingen iets te doen aan de mili eu verontrei n iging. Op het burenverhoor op 12 december van dat jaar kwamen vele bezwaren naar voren: men had last van het open riool waardoor het zwavelzuur stroomde, vooral daar deze regelmatig overliep, de steenkolenrook van de stoomketels bedierf het wasgoed, de vis stierf in de haven en het rollen met vaten meekrap gaf dag en nacht geluidoverlast. Allen waren bovendien bang dat de stank, die soms toen reeds ondragelijk was, nog verder toe zou nemen. De zeven personen die hun bezwaren naar voren brachten waren allen tegen uitbreiding van de fabriek. In zijn repliek ontkende Ochtman de bezwaren niet. Haast cynisch, bracht hij naar voren dat de fabriek reeds continu werkte, zodat de uitbreiding van de fabriek de overlast niet nog verder kon vergroten. Door tegen de geplande nieuwbouw te ageren zouden de bestaande bezwaren toch niet worden opgeheven, zodat de omwonen den bij een weigering van de vergunning niet zouden zijn gebaat. Het gemeentebestuur was het echter eens met de omwonenden en trad in overleg met de directie om te zorgen dat de stankoverlast definitief zou worden opgelost. Weer kwam het oude plan van de aanleg van een pijpleiding van de fabriek naar de Nieuwe Haven ter tafel. De hoge kosten -13.000 a 14.000 gulden - en de onenigheid over de vraag wie hiervoor zou moeten opdraaien, zorgden ervoor dat het overleg tussen B&W en de fabriek op niets uitliep. De gemeente Zierikzee zag het geven van een negatief advies als de enige overgebleven weg: op 17 februari 1869 schreven B&W aan GS dat een uitbreiding van de fabriek ongewenst was. Gedeputeerde Staten gingen bij de behandeling van deze zaak niet over één nacht ijs. Er werden verschillende adviezen ingewonnen: van de Inspecteur van het Geneeskundig Staatstoezicht in Zeeland, Adriaan Abraham Fokker en van Jan Frederik Willem Conrad, Hoofdingenieur van de Waterstaat in de Provincie. Zij kwamen tot volkomen verschillende slotconclusies. Fokker stelde de gezondheid van de bevolking centraal en kwam tot een negatief advies: milieuproblemen dienden bestreden te worden door de oorzaken, in dit geval een vergrote produktie, geen kans te geven. De directeuren van de fabriek probeerden daarop de besluitvorming te beïnvloeden door in een nota aan GS te benadrukken dat er in de meekrapwasserij geen extra zwavelzuur zou worden gebruikt. Bovendien wezen ze erop dat de eerder verleende concessies hen een wettelijke basis verschaften voor de productie van garancine en in de in 1854 gesloten overeenkomst met de gemeente was hen - zo stelden ze - het recht om te lozen op het riool verzekerd. Conrad stemde op de wezenlijke punten 73

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1988 | | pagina 75