worden uitgewerkt. Garancine kon daardoor nog een tijd lang concurreren.
De Zierikzeesche Garancine fabriek ondervond aanvankelijk nauwelijks concurrentie van de
synthetische alizarine. In de jaren 1870-1872 ging het met de fabriek voorspoedig, zo melden
de gemeenteverslagen. Het fabrikaat bleef gezocht. Er waren steeds ongeveer 36 arbeiders in
dienst. Er werd nog grond aangekocht en er werd een eigen smederij opgericht. Deze
investeringen wijzen erop dat de directie uit de opmars van het alizarine toen blijkbaar
allerminst had geconcludeerd dat de toekomst voor de meekrap en garancine verloren was.
Integendeel, in 1872 richtten de directeuren, Ochtman en Crane, samen met Pieter Ozias van
de Velde Olivier (1831-1908) en Cornelis van der Vliet Dzn. (1830-1890) zelfs nog een
nieuwe meekrapfabriek op.
De eigendomsverhoudingen rond de garancinefabriek wijzigden zich in die tijd nogal. In
1873 overleden de twee grootste aandeelhouders, Anna Borrendamme en Frans Keller, en in
1874 overleed Voute. Een groot deel van het aandelenkapitaal ging dientengevolge in andere
handen over. Gegevens hierover hebben we echter pas uit 1877. Wat dan opvalt is, dat de
betrokkenheid van de Amsterdamse aandeelhouders geheel verdwenen is. De onderneming
is voor een groot deel weer in handen van de families Keiler, Ochtman en - opnieuw! - Van
der Vliet. Ochtman en De Crane vormden de directie, terwijl C. van der Vliet Dzn. en jhr.
W. H. M. de Jonge toen commissaris waren. In feite zijn dan onder de vlag van de Naamloze
Vennootschap de oude, puur Zierikzeese, firmaverhoudingen weergekeerd. Tussen 1868 en
1877 hebben de Amsterdamse aandeelhouders hun aandelen blijkbaar verkocht. Mogelijk
om het zinkende schip te verlaten.
Want goed ging het niet. Tussen 1872 en 1877 daalde de prijs van alizarine zo dramatisch dat
vele garancinefabrieken moesten sluiten. De Zierikzeesche Garancinefabriek deed het nog
relatief goed, want ze kon het langs blijven doordraaien. In 1876 werkten er nog 25 arbeiders,
hetgeen wijst op een redelijke afzet. Maar eind 1876 kwam de fabriek in de gevarenzone. In
een paar maanden tijd liepen de verliezen plotseling fors op. Op 19 mei 1877 besloten de
aandeelhouders tot liquidatie van de vennootschap. Het kapitaaldeficiet was groot. Nadat
fabriek en toebehoren voor ongeveer/12.900,- waren verkocht en de grote voorraad aan
garancine eveneens voor zeker/70.000,-, was er per 31-12-1878 nog steeds een tekort van
156.927,- gulden. Meer dan het gehele oorspronkelijke aandelenkapitaal! Uit het bewaard
gebleven kasboek van de liquidatie blijkt dat vooral de familie Keiler een forse veer heeft
moeten laten: ongeveer 90.000 gulden.
Hernieuwde start en het definitieve einde 1878-1882)
Op de openbare veiling van de fabriek en de daarbij behorende produktieapparatuur op 27
februari 1878 werd alles opgekocht door Jacob van der Linden. Hij opereerde echter slechts
als stroman voor een groep van acht personen die zich kenbaar maakten als „de
gezamenlijke deelgenoten in de op te rigten vennootschap De Zierikzeesche Garancinefa
briek
Het Zierikzeese garancine-avontuur was nog niet ten einde. Formeel werd de (tweede)
naamloze vennootschap De Zierikzeesche Garancinefabriek pas op 18 juli 1878 opgericht.
Aandeelhouders werden Jan van der Vliet (1820-1889), Reinier Koole (1824-1888), jhr.
Willem Marinus Hendrik de Jonge, Pieter Labrijn Dzn. (1815-1892), Cornelis van der Vliet
Dzn., Johannes Langoumois de Does (geb. 1824), Willem Adriaan Ochtman en Pieter Ozias
van de Velde Olivier.11) De familie Keller, die gedurende twintig jaar de grootste financier
van de Zierikzeese fabriek was geweest, was de grote afwezige in de nieuwe N.V. De grote
verliezen die de erven Frans Keiler in de oude N.V. geleden hadden, zullen aan deze
afwezigheid niet vreemd zijn geweest. Ochtman werd weer technisch-directeur en Olivier
administrateur. Koole, De Jonge en J. van der Vliet werden tot commissarissen benoemd.
Het is een intrigerend probleem waarom personen die zo nauw bij het wel en vooral, sinds
75