Eduard Wenckebach, geboren op 24 mei 1813 te Amsterdam, studeerde aan het Instituut
voor Marine te Medenblik en aan het Polytechnicum te Wenen. Tijdens zijn verblijf in Wenen
kwam hij in contact met de onderzoekers Gauss, Weber en Steinheil en raakte geboeid door
hun experimenten met de telegraaf. Terug in Nederland probeerde hij d.m.v. lezingen en
geschriften belangstelling voor de telegrafie te wekken. Hij liet niet na de regering bij
herhaling te wijzen op de ontwikkeling van de telegraaf in het buitenland en de grote
achterstand die ons land inmiddels had. In de directie van de Hollandsche IJzeren Spoorweg
Mij. vond Wenckebach enkele medestanders. Op 22 januari 1845 richtten zij een advies aan
de raad van bestuur van de H.IJ.S.M. tot aanleg van een telegraaflijn langs de spoorlijn
Amsterdam-Haarlem. Het gevolg van dit advies was dat in juni daarop volgend de lijn al in
gebruik kon worden genomen, zij het uitsluitend voor dienstberichten.
Verzoeken aan de regering om de lijn voor openbaar gebruik beschikbaar te mogen stellen
bleven gedurende de komende twee jaar vruchteloos. Het duurde tot 8 december 1847 eer
de regering, zij het niet van harte, toch toestemde en koning Willem II het K.B.
ondertekende. Het gebruik door particulieren werd aan een aantal strakke regels gebonden.
Zo werden de tarieven door de overheid vastgesteld; Aan tijdingen van en aan het algemeen
bestuur moest ten allen tijde voorrang worden verleend; In oorlogstijd zou de telegraaf
alleen beschikbaar zijn voor marine en defensie; Alle berichten zouden in de daartoe
aangelegde registers worden ingeschreven en de posterijen mochten geen nadelige invloed
van de telegraaf ondervinden. Voordat de regering toestemming gaf voor openbaar gebruik
was de lijn reeds een aantal keren door particulieren gebruikt. Op 18 maart 1847 werd door
de Nederlandsche Handels Mij. te Amsterdam een bericht overgeseind betreffende de
resultaten van een koffieveiling te 's-Gravenhage.
Door de verzoeken tot openbaar gebruik door o.a. de Nederlandsche Handels Mij. zag
Wenckebach duidelijk het grote belang en de vele mogelijkheden van de telegraaf ten
behoeve van handel en nijverheid. Zo achtte hij een snelle berichtenwisseling tussen de
koopmanssteden Amsterdam en Rotterdam en hun zeehavens van het grootste belang. Op 27
maart 1845 vroeg hij daarom concessie aan voor de lijn Amsterdam-Den Helder en in 1846
voor de lijn Rotterdam-Brielle-Brouwershaven. Bij K.B. van 19 december 1847 kreeg hij
toestemming voor aanleg van de beide lijnen.
De lijn Amsterdam-Den Helder werd op 18 mei 1852 in dienst gesteld. Inmiddels was de
Nederlandsche Telegraaf Mij. opgericht met Wenckebach als directeur.
Terwijl hij bezig was met de voorbereiding voor de aanleg van de lijn Rotterdam -
Brouwershaven kwamen bij de regering nieuwe verzoeken binnen o.a. uit Rotterdamse
handelskringen, eveneens voor het aanleggen van lijnen naar de zeehavens. Het gevolg was
dat bij K.B. van 5 april 1854 de toestemming voor de aanleg van de lijn Rotterdam-
Brouwershaven aan Wenckebach werd ingetrokken. De minister werd gemachtigd concessie
te verlenen voor aanleg van dezelfde lijn aan W.S. Burger, president-commissaris van de
nieuw opgerichte Rotterdamsche Telegraaf Mij. (R. Tel. Mij.). Op 11 mei daarop volgend
werd de ministeriële beschikking afgegeven. Art. 7 van deze beschikking bepaalde dat de
verbinding binnen 2 jaar in dienst moest worden gesteld.
Men liet er geen gras over groeien want reeds op 13 mei 1854 vond de aanbesteding plaats.
Het werk werd gegund aan de fa. van Wijngaarden te Sliedrecht voor een bedrag van ruim
22.000,- voor aanleg van de lijnen en 10.000,- voor de inrichting van de stations (inclusief
Brielle en Hellevoetsluis). Op 21 oktober 1854 was men gereed met de aanleg en kon de
verbinding in dienst worden gesteld.
Rotterdam was verzekerd van snelle communicatie met haar zeehavens Brielle, Hellevoet-
sluis en Brouwershaven. Zo werd Brouwershaven als eerste plaats op Schouwen-Duiveland
op één van de telegraafnetten aangesloten.
Eén van de belangrijkste functies van het station Brouwershaven was het tweemaal daags
melden van alle zeetijdingen ten behoeve van de gemeente Rotterdam. Er moesten lijsten
85