Tot aan het begin van de 20ste eeuw bleef de telegraaf op Schouwen-Duiveland functioneren
zonder enige concurrentie. Vanaf dat moment moest zij het opnemen tegen de telefoon.
Aanvankelijk stelde men dat met de komst van de telefoon de telegraaf overbodig zou
worden. Niets was echter minder waar. In eerste instantie bleef het publiek de telegraaf
trouw. Wel werden in de loop der jaren een groot aantal kleinere telegraafkantoren
opgeheven en ging men over op het telefonisch doorgeven van telegrammen. Dat het
doorspreken van telegrammen de snelheid van het overbrengen van het bericht niet altijd
ten goede kwam blijkt uit het volgende verhaal van een oud-telefoniste. Het kon gebeuren
dat zij één van de stationshoudsters op Schouwen-Duiveland belde met het verzoek een
telegram door te spreken en vervolgens het verzoek kreeg later terug te bellen: 'Ze most êêst
d' oenders voere'. Ook een telegram in een vreemde taal gaf de nodige problemen, het
moest letter voor letter worden gespeld.
In 1933 besloot men tot het vormen van een drietal telegraafcentra t.w. de kantoren
Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. De aangeslotenen konden nu worden doorverbonden
en hun berichten uitwisselen. Door automatisering werd het voor de aangeslotenen
mogelijk zonder tussenkomst met elkaar in verbinding te treden.
Naast het openbare net werden ook een aantal gesloten netten gevormd bv. liet ANP-net, het
net voor het beurswezen en het KNMI-net. In 1955 waren op Schouwen-Duiveland een
drietal telegraafabonnees aangesloten op de centrale Rotterdam. Door de toename van liet
verkeer was men genoodzaakt het aantal centrales uit te breiden. In 1966 werd ten behoeve
van de abonnees in Zeeland de telegraafcentrale Goes in dienst genomen met 12
aansluitingen op Schouwen-Duiveland.
In de jaren tachtig werd door de Centrale Directie van de PTT de beleidsbeslissing genomen
om alle telegraafaansluitingen in ZW-Nederland op de telegraafcentrale Breda te concentre
ren. Het gevolg was dat in 1984 de abonnees van Schouwen-Duiveland van de centrale Goes
op de centrale Breda werden overgeschakeld.
Thans zijn 56 bedrijven op Schouwen-Duiveland op het het openbare telegraafnet
aangesloten. Zien we naar de nabije toekomst dan mag men verwachten dat ten gevolge van
de technische ontwikkelingen, gericht op een volledige integratie van telegraaf, telefoon en
data-verkeer in één centrale-systeem, de telegraaf een goede toekomst tegemoet gaat.
Telefoon
Beginfase
Alexander Graham Bell verkreeg in 1876 patent op het telefoontoestel dat hij in 1872 had
uitgevonden en daarna had verbeterd tot een bruikbaar toestel.
Het duurde echter tot 1881 voordat de telefoon in ons land voor publiek gebruik beschikbaar
was. De directie van de Rijkstelegraaf stond aanvankelijk sceptisch tegenover het gebruik van
de telefoon. Desondanks nam men wel verschillende proeven en men toonde zich
enthousiast over de positieve resultaten. Men beschouwde de telefoon als een uitstekend en
goedkoop hulpmiddel om het telegraafnet naar een aantal kleinere plaatsen te kunnen
uitbreiden. Door bij het overseinen van berichten gebruik te maken van de telefoon werd de
relatief dure telegrafist overbodig. De telegrammen konden vanuit de kleinere kantoren
worden doorgesproken naar de grotere kantoren die voor verdere verzending per telegraaf
zorgden. Aan dit gebruik ontleende de telefoon waarschijnlijk de naam klank- of
spraaktelegraaf.
De overheid had er geen behoefte aan om de telefoon naast de telegraaf te exploiteren als
zelfstandig communicatiemiddel. Men liet dit dan ook in eerste instantie over aan
particulieren. Het was de gemeente Amsterdam die in 1881 als eerste concessie verleende
aan de International Bell Telephone Company tot de aanleg van een lokaal telefoonnet. De
inmiddels opgerichte Nederlandsche Bell Telephoon Maatschappij, de N.B.T.M., nam deze
90