middags tusschen twaalf en één uur daartoe vervoegen in Lange Groenendaal, D55. Ook werd in bedoeld artikel melding gemaakt van de mogelijkheid en doelmatigheid, om deze uitvinding op grootere schaal toe te passen als eene vereenvoudigde, snellere en minder kostbare vervanging der telegrafie. Ik acht deze meening niet alleen juist, maar ook de meer of minder algemeene verwerkelijking daarvan op den duur hoogstwaarschijnlijk, en weet zelfs van goeder hand, dat de begrooting voor den aanleg reeds door verschillende gemeenten is aangevraagd. Mochten dergelijke plannen ook bij de gemeenten hier in onze omgeving ter sprake komen, dan ben ik in staat en ten allen tijde bereid om voor eiken aanleg en iederen afstand de meest nauwkeurige, gedetailleerde en voordeelige gegevens te verstrekken, om te dienen als begrooting. SCHURINGA. Na deze aandacht en belangstelling voor het fenomeen telephon schijnt het doek te vallen en zal het tot halverwege de jaren negentig van de 19de eeuw duren eer we op Schouwen- Duiveland opnieuw met de telefoon worden geconfronteerd. Rond de eeuwwisseling vindt het gebruik van de telefoon op zeer kleine schaal plaats. Een aantal zakenlieden hebben een telefoonverbinding aangelegd bv. tussen hun woonhuis en kantoor of bedrijfspand. In de correspondentie van het gemeentebestuur van Zierikzee komt men regelmatig verzoeken van particulieren tegen om voor de aanleg van een telefoonver binding draden over de openbare weg te mogen spannen. Bij een gunstig advies van de gemeentebouwmeester worden de verzoeken steeds ingewilligd. Op 31 november 1905 verzoekt dhr. C. J. Korsten om voor de firma Doeleman draden te mogen spannen tussen de panden Poststraat B 25 (thans 26) en Meelstraat B 327 (thans 14). De gemeentebouwmeester adviseert aanvankelijk afwijzend. Hij is bevreesd dat de draden mogelijk kunnen induceren op de kabel van de telegraaf in de grond. Na deskundig advies te hebben gevraagd bleek zijn vrees ongegrond. In de lente van het jaar 1905 mag men van een doorbraak spreken. Op 19 april van dat jaar ontvangt het gemeentebestuur van Zierikzee een brief van de Directeur Generaal der Posterijen en Telegrafie die als volgt begint: 'Ik heb de eer U mede te delen, dat in Zierikzee, zo mogelijk in de loop van dit jaar een Interlocaal Rijkstelefoonbureel zal worden gevestigd.' Uit deze brief blijkt verder dat percelen van particulieren van rijkswege aan het telefoonbu reel kunnen worden aangesloten. In het belang van de gemeente en het rijk is het dienstig dat zoveel mogelijk gegadigden zich gelijktijdig aanmelden. Het gemeentebestuur wordt dan ook in overweging gegeven gegadigden per openbare kennisgeving op te roepen. Indien een aansluiting wordt gewenst, dient men zich persoonlijk bij gezegeld adres of collectief aan te melden. Uit het voorgaande zou men kunnen veronderstellen, dat alleen interlokaal verkeer mogelijk zou zijn. Uit het K.B. van 9 juni 1904 blijkt dat ook onderling verkeer mogelijk was. Art. 6 van genoemd K.B. luidde als volgt: 'Zij wier percelen, ter plaatse waar geen locaal telefoonnet bestaat, op de in dit art. genoemde wijze rechtstreeks aan eenzelfde Rijkstelefoonbureel zijn aangesloten, kunnen onderling gesprekken voeren tegen 2xk cent per gesprek.' Op de oproep van het gemeentebestuur van 22 april daarop volgend reageerden 34 inwoners en instanties. Dit aantal bleek voldoende te zijn. Ruim een week later begonnen de besprekingen tussen het gemeentebestuur en de ingenieur in algemene dienst der telegraafdienst. De technische voorzieningen, zoals het plaatsen van palen, het leggen van kabels en het aanbrengen van o.a. een pijpstelling aan de muur van het stadhuis leverden nagenoeg geen problemen op. Het plaatsen van een ca. 15 meter hoge ijzeren vakwerkpaal, een zgn. spreidpaal, op het Havenplein bracht echter de nodige beroering teweeg. Deze paal, die in eerste instantie gedacht was recht voor Concordia, moest op advies van de gemeentebouwmeester geplaatst worden in de bomenrij even ten oosten van het Visslop. Beide partijen waren hiermee 93

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1988 | | pagina 95