weinig omvattend waren. Trouwens, de toenmalige overheidstaak was nog ongecompli ceerd en wordt wel eens als nachtwakerstaat gekarakteriseerd. Serooskerke telde nog geen 200 inwoners en was de kleinste Nederlandse gemeente. De functies van burgemeester en secretaris waren dikwijls gecombineerd en werden in meerdere gemeenten door een en dezelfde persoon uitgeoefend. De burgemeesters waren veelal afkomstig uit de vooraanstaande boeren-families. Zo niet in Zierikzee en de drie Westhoek-gemeenten Renesse, Haamstede en Burgh. Politieke achtergronden speelden bij de benoemingen amper een rol. Lang niet iedere dag was de burgemeester in zijn secretarie - veelal van bescheiden omvang - te vinden. De boeren maakten in de raden de dienst uit: nagenoeg alleen zij hadden daarin zitting. Het is opvallend hoe dat beeld in recente decennia is gewijzigd. Politieke opvattingen speelden in de plattelandsge meenten nog geen rol van betekenis. De achtergrond van politieke opvattingen in de gemeenten was veeleer de godsdien stige gezindte. Duiveland was grotendeels orthodox protestant, met het vrijzinnige Ouwerkerk als opvallende uitzondering. Schouwen vertoonde een meer gemengd beeld van vrijzinnig tot orthodox protestant. Katholieken waren op het eiland bijna niet te vinden, behalve onder de Zierikzeese middenstand. Zierikzee had overigens een sterke 19e eeuwse liberale traditie; tot in het midden van deze eeuw prijkte een gipsen kop van Thorbecke in de grote zaal van het stadhuis. Van intergemeentelijke samenwerking, zoals tegenwoordig in allerlei vormen bestaat, was geen sprake; er bestond ook geen behoefte aan. Onderlinge gedachtenwisseling was er overigens wèl; burgemeesters, secretarissen en ontvangers hadden al sinds 1889 hun vereniging. Zij bestaat nog steeds, al hebben de ontvangers begrijpelijkerwijze plaats gemaakt voor de wethouders. Contacten met de provincie waren beperkt. Trouwens, de provinciale besturen hadden in die tijd nog een beperkte taak. Wie had toen ooit van gedeputeerden gehoord, laat staan dat men hun namen kende? En bemoeiden die gedeputeerden zich wel eens met Schouwen-Duiveland? Hoogst zelden kwam het voor dat men zich van gemeentewege tot het Rijk wendde. Het verhaal ging dat een gemeente in Zeeuwsch-Vlaanderen zich met een schrijven richtte tot „Den Haag" waarop - na geruime tijd - werd geantwoord dat het gemeentebestuur zich tot de eigen regering diende te wenden Naast de besturen der gemeenten waren er die van de polders en waterschappen, op het zee-omspoelde Schouwen-Duiveland vanouds van betekenis. Groot in aantal vertoon den zij een versnipperd beeld. Ook hun omvang was verschillend: van de grote polder Schouwen tot één toepasselijk genaamd Al te klein. Het „geschot", de jaarlijks door de grondeigenaren te betalen bijdrage, varieerde van enkele guldens tot vijftig a zestig per hectare. Die bedragen waren onder meer afhankelijk van het beheer: van zuinig tot zeer zuinig. Het lag voor de hand dat de waterschapsbesturen in handen waren van de boeren. Het wegennet was in de vooroorlogse jaren tamelijk primitief, want bijna uitsluitend bestemd voor vervoer op het eiland en dus voor landbouwdoeleinden. De voornaamste wegen waren voorzien van een „macadam"-laag, losliggend, puntig steenslag. Lekke banden kwamen dan ook veel voor, wat de „automobiliteit" - om een actuele term te gebruiken - bemoeilijkte. Fietsen waren - met reden - voorzien van een reparatie-tasje en een fietspomp. Auto's waren schaars en behalve per stoomtram verplaatste men zich per paard en wagen, per fiets en te voet. Verkeer was er dan ook weinig; het elkaar tegenkomen van een auto en een landbouwkar leverde op die smalle wegen lastige problemen op. Een fietstocht over het eiland had overigens - bij mooi weer en gunstige wind! - grote 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1989 | | pagina 11