een loopplank voorhanden en werd zij door enige stevige schippers de kaai opgedragen. Een bestelautootje bracht H. K. H. naar het stadhuis. Van daaruit is zij veel getroffenen tot steun en troost geweest. Opvallend was dat in de eerste na-rampse dagen van chaos hier en daar mensen naar voren kwamen die een organiserende en stimulerende rol vervulden. Zij deden veel goeds, al was het slechts om het moreel te verstevigen. Het aantal slachtoffers was - ook naar verhouding zeer groot: ruim één op 43 Schouwen-Duivelanders was om het leven gekomen. Maar ook de materiële schade was ontstellend. Opnieuw was evacuatie van de bevolking noodzakelijk; ditmaal onder nog ontmoedigender omstandigheden dan tijdens de bezetting. Bijna iedereen had wel één of meer familieleden verloren en bij bijna iedereen kon de vraag naar boven komen of zij ooit weer op hun vertrouwde eiland zouden terugkeren. Wat dat laatste betreft: het was als een wonderte ervaren hoe een mens gehecht is aan zijn stek, of liever aan zijn plek, zoals men op het eiland zegt. Uiteindelijk is terugkeer weliswaar mogelijk gemaakt door dijksluiting en wederop bouw, maar daar was men, toen alles nog onderwater stond, helemaal niet zo zeker van. Het gat bij de Schelphoek was 38 meter diep en per getij stroomde 120 a 130 miljoen kubieke meter zoutwater met geweld in en uit. Zou het ooit lukken om de kracht van de zee - ook bij kalm weer te stuiten? En hoe zou het gaan bij Ouwerkerk? En hoe zou men zijn eiland terugvinden, gesteld dat het droogkwam? Nu ruim 40 jaar later - lijkt ons dat een niet al te moeilijk karwei; we zien er zelfs geen been in de hele Oosterschelde af te sluiten. Maar toen waren er bange en verontruste harten bij al degenen die op geëvacueerde afstand het verloop van zaken beleefden. Dankzij het vernuft en de doortastendheid van de mensen van de waterstaat en met behulp van - wie kwam op dat lumineuze idee? caissons die als laad- en lospieren dienden bij de geallieerde invasie in Normandië, lukte het na lange maanden de dijken van Schouwen Duiveland weer dicht te krijgen. Wat tevoorschijn kwam was een barre en troosteloze woesternij, zo te zien bijna ongeschikt voor menselijk bestaan. Wat is er toen voortvarend en inventief aangepakt! Een meteen ingestelde Reconstructie commissie op initiatief van de Provincie en onder leiding van Mr. A. J. J. M. Mes, lid van Gedeputeerde Staten, inventariseerde de perspectieven voor de toekomst. Veel van wat werd bedacht is niet doorgegaan of anders gelopenWat bijvoorbeeld wèl tot uitvoering kwam was de „bevriezing" van Eikerzee, een ingrijpende maatregel; Scharendijke werd de toekomstige kern van die regio van het eiland en is dat gaandeweg ook inderdaad geworden. Gesteld mag worden dat het denkwerk van de Reconstructie-commissie baanbrekend is geweest voor de nieuwe ontwikkelingen op het eiland. De nood was hoog en er kon niet al te uitgebreid worden gediscussieerd over voors en tegens. Een inspirerende richtlijn was opgesteld en een ieder was bereid er met ongekend élan de schouders onder te zetten. Veel is er aldus na 1953 tot stand gekomen, wat zonder de ramp achterwege zou zijn gebleven. Ofschoon de tijden er niet naar waren: de overheidsfi nanciën vertoonden geen florissant beeld. De jaren van ongekende mogelijkheden zouden pas later komen. Al sinds mensenheugenis liep de ontwikkeling van het bevolkingstal niet gelijk op met het landelijke beeld. Op het eiland leefden ongeveer 23.000 mensen en dat bleef zo. Er manifesteerde zich zelfs een tendens tot vermindering. Een markante pendel, voornamelijk naar Rotterdam, stemde niet tot voldoening; in 1959 vertrokken bijna negentig gezinnen uit Zierikzee. Ook de eilandelijke werkgelegenheid vertoonde geen bevredigend beeld; ongeveer de 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1989 | | pagina 17