R.T.M. moest namelijk ook de vele Duitse legertransporten met troepen en bouwmate rialen voor de Atlantikwall verzorgen. Ook de R.T.M. kreeg last van brandstoftekorten, zodat er vanaf oktober 1942 op zondag niet meer gereden werd. Het herstel van de veerdiensten ging in 1940 moeilijker dan dat van de tram of de binnenvaart. De veerboten waren namelijk tot zinken gebracht in de meidagen en daardoor de eerste maanden niet beschikbaar, zodat er nauwelijks personenvervoer naar Schouwen-Duiveland mogelijk was. Pas in het najaar van 1940 waren de „Zijpe" en de „Minister Lely" gelicht en zodanig opgeknapt, dat de veerdiensten hervat konden worden. De veerboten werden allen diverse malen beschoten, waarbij slachtoffers vielen en brand uitbrak. De boot van Berrevoets over de Oosterschelde mocht een tijd niet varen van de bezetters. Het particulier vervoer op Schouwen-Duiveland ondervond zo mogelijk nog meer hinder van de Duitsers, door de herhaalde vorderingen van auto's (september 1940 vrachtauto's, juni 1941 vrachtauto's, augustus 1941 personenauto's, oktober 1941 bussen, februari 1942 vrachtauto's). Ook de landbouw werd zwaar getroffen door de verschillende paardenvorderingen, waardoor werk en vervoer zeer bemoeilijkt werden. Nog minder particuliere vervoermiddelen bleven er over, toen in juli 1942 500 fietsen van het hele eiland werden gevorderd en afgevoerd. Het verkeer op Schouwen- Duiveland was dus een groot deel van de oorlog alleen legerverkeer, omdat andere vervoermiddelen geleidelijk verdwenen. De boten mochten alleen 's nachts nog varen uit angst voor beschieting. Niet alleen de vervoermiddelen moesten weg, ook de mensen. In februari 1944 besloot de bezetter dat de bevolking van Goeree-Overflakkee en Schouwen-Duiveland en andere eilanden moest verdwijnen. Met de nog niet gezonken veerboten werd het grootste deel van de bevolking geëvacueerd. Van de ruim 23-500 inwoners werden er 15.224 personen officieel geëvacueerd, zon 65% van de bevolking. Waarschijnlijk was het werkelijke aantal veel hoger, omdat veel mannen wel evacueerden, maar zich niet lieten registreren uit angst voor de Arbeitseinsatz in Duitsland. Toen het grootste deel van de bevolking begin maart 1944 weg was, werden alle schepen van de R.T.M. gevorderd voor Duitse legertransporten. De P.S.D. voer nog tot september 1944, daarna niet meer. Toen de mensen weg waren, stopte het openbaar vervoer per tram. De omvang van Duitse legertransporten is onbekend. Verder vervoer per schip was minimaal vanaf april 1944: 43 schepen gemiddeld per maand. Tussen september 1944 en de bevrijding in mei 1945 was er totaal geen scheepvaart mogelijk wegens de oorlogshandelingen. Zoals we zagen was de periode van 1939 tot 1945 een tijd van stagnatie en grote transportproblemen, zodanig dat er op den duur alleen legerverkeer op Schouwen- Duiveland was en praktisch geen ander vervoer meer, doordat de vervoermiddelen kapot of gevorderd waren en het grootste deel van de bevolking geëvacueerd was. Herstel en groeiende omvang, 1945-1965 Na de oorlog ging men hard werken aan het herstel. Voor nieuwe bruggen en grote projekten was geen geld beschikbaar, zodat het vervoer naar en op Schouwen- Duiveland niet van karakter veranderde. Het voornaamste vervoer gebeurde net als voorheen per schip. Op het eiland werd dit aangevuld met trams, auto's en vrachtauto's. In 1945 keerde de bevolking weer terug op Schouwen-Duiveland. Het vervoer kwam na de bevrijding moeizaam op gang. De meeste wegen verkeerden in slechte staat doordat 61

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1989 | | pagina 63