kreekbeddingen en modernere verkaveling). Er waren boeiende verschillen in
verkaveling en grondgebruik die in de loop der tijd eerder groter dan kleiner
werden.
De kaart van 1950 geeft de schaal van de vroegere landbouw goed aan. In de kaart van
1978 komt de invloed van de herverkaveling na de ramp van 1953 tot uitdrukking. De
kleinschaligheid is verdwenen en in samenhang daarmee zijn andere aspecten van de
landbouw veranderd.
Sociaal-economisch kwam de landbouw al vroeg tot bloei onder invloed van de handel
en scheepvaart; Schouwen-Duiveland lag op de handelsroute met Engeland en het
Vlaamse achterland. De agrarische produktie was dan ook niet alleen gericht op
voedselvoorziening voor de eigen bevolking, maar omvatte ook handelsgewassen.
Zierikzee was stapelplaats voor de zouthandel (de vroegere „hollebollige" graslanden
in het platte van Schouwen zijn ontstaan door moernering van deze grond ten behoeve
van de zoutwinning), had een grote graanmarkt en was centrum voor de aanvoer van en
handel in meekrap. De handels- en overslagfunctie van het eiland viel in de 19e eeuw
weg; door innovaties en concurrentie van nieuwe, goed ontsloten produktiegebieden
elders moest worden gezocht naar vervangende gewassen. Nieuwe gewassen als
lucerne, katwij, voeder- en suikerbieten en mais werden geïntroduceerd, maar de
boeren bleven langer dan elders ook vlas en meekrap verbouwen. Traditioneel waren
granen en peulvruchten heel belangrijk, terwijl tuinbouwgewassen minder voorkwa
men vanwege de geïsoleerde ligging ten opzichte van de verstedelijkte gebieden. Bijna
alle bedrijven hadden een gemengd karakter. Veel akkerbouw, maar steeds waren er
ook enkele melkkoeien, wat pinken, kippen en varkens en de rode ossen die, uit
Brabant afkomstig, in het najaar werden aangekocht om te worden afgemest met onder
meer bietenkoppen als veevoer. De vaste arbeidskrachten in de landbouw kwamen
meestal uit de omgeving. Op de bedrijven was veel personeel nodig dat men ook vast
wilde houden. De bewerking van de gewassen vond ten dele nog op het bedrijf zelf
plaats. Het dorsen nam veel tijd in beslag.
In 1944 werd een groot deel van het eiland op last van de Duitsers onder water gezet en
werd de agrarische bevolking geëvacueerd. Na de bevrijding in mei 1945 begon men te
denken aan verbetering van het sterk versnipperde gebied rond Nieuwerkerk. Menige
boer ook uit andere delen van het eiland had daar in de loop der tijd stukjes grond
aangekocht of verkregen via familierelaties, met als gevolg een zeer ingewikkelde
eigendomssituatie die elke verbetering van de produktie in de kiem smoorde. Begin
1950 werd begonnen aan een vrijwillige ruilverkaveling in de Vier Bannen van
Duiveland en Schelphoek. De Ramp in februari 1953 betekende het einde van deze
plaatselijke initiatieven. Vrijwel alle landbouwgrond overstroomde, behalve de zoge
naamde droge corridor bij Noordgouwe en Zonnemaire. De overstroming was de
directe aanleiding tot ingrepen die een totale vernieuwing van de agrarische structuur
opleverden. De herverkaveling (direct na de Ramp gestart in het kader van de
reconstructie van het eiland) heeft de produktie-omstandigheden grondig gewijzigd en
daarnaast vele andere aspecten van de agrarische structuur. Herstel van het oude
landschap was haast niet doenlijk: niets van de beplanting overleefde het zoute water,
oude kavelpatronen verdwenen onder het zand en ook de laatste karakteristieke
stolpboerderijen in het platte van Schouwen verdwenen in de golven. Herstel van de
oude situatie werd ook niet beoogd: het nieuwe landschap moest ten dienste staan van
de moderne landbouw. De beste gronden werden voor de agrarische produktie
bestemd, de slechtere (bijvoorbeeld de inlagen) voor natuurbehoud of recreatie. Meer
dan de helft van de bedrijven was in die tijd kleiner dan 10 ha. Er werd een saneringsplan
75