Van de totale beroepsbevolking werkte in 1947 meer dan de helft in de landbouw (51,6%), in I960 nog 38,1%, in 1971 21,3%. Veel kleine bedrijven werden opgeheven. Op de overgebleven bedrijven staat het bedrijfshoofd er sinds de herverkaveling steeds meer alleen voor. Vóór de herverkaveling werkten er op een gemengd bedrijf van ongeveer 30 ha 2 paarde knechten en 3 arbeiders. Dat aantal werd steeds minder. Goed personeel werd schaarser, de lonen stegen en met machines kon flexibeler gewerkt worden; de arbeidspieken in het bedrijf konden beter worden opgevangen. Het ging geleidelijk: iemand die vertrok werd niet meer vervangen. De gemiddelde arbeidsbe- zetting daalde van 1,7 in I960 naar 1,4 in 1965 om vervolgens rond dit getal te blijven schommelen. Door op intensievere teelten over te gaan kon men nog enige arbeid vasthouden en een bestaansperspectief aan de opvolger bieden. Omdat het aantal bedrijven sterk terugliep is er naast een grote afname van de arbeidsbezetting op landbouwbedrijven al met al een groot verlies aan werkgelegenheid opgetreden, lange tijd rond de 5% per jaar! Dit verlies wordt niet gecompenseerd door de werkgelegenheid in de gegroeide toeleverende, dienstverlenende en verwerkende agrarische industrie. Het verlies van arbeidskrachten ging vergezeld van het gebruik van meer en sterkere machines. Er is sprake van sterke mechanisatie van de bedrijfsvoering. Het aantal landbouwpaarden is gestaag afgenomen, de vorderingen in de oorlog, de inundatie, de ramp en de herverkaveling betekenden een versnelling van het proces. In 1955 kwamen op 34% van de bedrijven nog landbouwpaarden voor (gemiddeld bijna 2 per bedrijf), in I960 al iets minder en daarna zette de daling echt door: in 1965 nog op 16% van de bedrijven (gemiddeld 1,6 per bedrijf), in 1970 6% (gem. 1,4) en in 1975 werd het Eén van de laatste werkpaarden op een weiland tussen Boerenweg en Nieuwe Kooiweg in Zierikzee (1989). foto: F Beekman 83

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1989 | | pagina 85