dieptepunt bereikt (3%)- Daarna nam het aantal hobbypaarden toe waardoor er in 1983 op 5% van de bedrijven gemiddeld 3,7 paarden rondliepen. De vervanging van handkracht en paardentractie door machines en werktuigen is een geleidelijk proces geweest. Reeds voor de oorlog kwamen er wagens met luchtbanden. De sikkel werd vervangen door de gras- en de graanmaaiers. De vooroorlogse generatie weet wellicht nog te vertellen van de Brabanders die als seizoenwerkers overbodig werden. Zij probeerden de technische ontwikkeling tegen te houden door pinnen in het land te slaan waarop de maaimachines zich stuk reden. Paarden en trekkers hebben lange tijd naast elkaar bestaan; vooral voor het moeilijke en meer preciese werk werden vaak nog paarden ingezet. Door de smalle wegen en de kleine percelen was het lastig werken met de trekker. En het weer speelde ook een rol. In het najaar werd de wintertarwe met paarden gedaan, in het voorjaar met de trekker de gerst. Liefhebbers van paarden vonden nog lang een argument om ze aan te houden, bijvoorbeeld voor een strookje langs de sloot met de ploeg (het „kant afhalen"), voor het zaaien. Maar het werkpaard verloor steeds meer terrein. De door de inundatie maar vooral door de ramp gedupeerde boeren kregen schadevergoedingen uitgekeerd die zij gebruikten om machines en trekkers te kopen. Soms ook kregen zij machines aangeboden; bijvoorbeeld de werktuigencoöperatie Noordgouwe kreeg van de Ge schenkencentrale een combine die overigens niet erg zuinig liep (hij verbruikte meer dan 100 liter benzine per dag). Vooral verbeteringen van het land en van de trekker hebben uiteindelijk het werkpaard overbodig gemaakt: de komst van banden met grof profiel na I960 (Hofka) en de hefinrichting om de sleper en de eg op de kar te laden. Het aantal trekkers is na 1963 niet verder gestegen, maar de trekkracht is nog aanzienlijk toegenomen. Net als bij de trekkers was er een snelle groei van de oogstmachines (maaidorsers) in de periode tussen 1955 en 1965, dus samenhangend met de uitvoering van de herverkaveling. Veel kleinere boeren kochten gezamenlijk machines, in familieverband, als buren of als coöperatie. Het spuiten nam in de jaren zestig een grote vlucht. Daarvóór werd voornamelijk gespoten tegen de coloradokever in de aardappel teelt (verplicht sinds 1947) en met nicotine en bourgondische pap (koper) in de fruitteelt. Maar de laatste decennia is een heel scala van chemische middelen beschikbaar gekomen die het schoffelen met de hand volledig hebben verdrongen. In de ogen van de agrariërs een hele verbetering; vroeger moest men wel 7 of 8 keer over het land om het onkruidvrij te houden. Op vrijwel elk gewas wordt spuiten (preventief) toegepast voor de bestrijding van ziekten en plagen. Moderne rendabele akkerbouw is een combinatie van nauwkeurig op elkaar afgestemde noodzakelijke handelingen geworden met weinig speelruimte: nieuwe rassen brengen meer op maar zijn ook gevoeliger voor ziekten, het smalle bouwplan betekent geringe vruchtwisseling en de noodzaak van grondontsmetting, in het zaaigoed mag geen onkruid voorkomen en de grondbewerking en gewasbehandeling moeten noodzaak van grondontsmetting, in het zaaigoed mag geen onkruid voorkomen en de grondbewerking en gewasbehandeling moeten op het juiste moment plaatshebben. De machines worden daarop afgestemd (bijvoorbeeld spuitzaaimachines). In de melkvee houderij is het machinaal melken volledig ingeburgerd en is de automatisering in opmars (bijvoorbeeld voor optimale voertoewijzing per dier). In de sproeimachine heeft de computer zijn intrede gedaan. Externe invloeden en effecten. Overheidsinterventie en regulering van de landbouw zijn er in de praktijk altijd geweest. Deze worden mede ingegeven door streekbelangen en belangen van de boerenstand die vaak moeilijk te scheiden zijn, zeker op een eiland waar de landbouw van oudsher de belangrijkste bestaansbron is geweest. Bij 84

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1989 | | pagina 86