water gestaan. De verkaveling droeg nog alle sporen van deze oude toestand: kleine percelen, veel sloten en greppels en een slechte ontsluiting. De bemaling bracht overigens niet alleen voordelen: door de verlaging van het polderpeil werd zout water uit de ondergrond opgemalen, zodat de verzilting toenam. Het wegenpatroon en de verkaveling van vóór 1940 zouden voor ons nu volkomen onherkenbaar zijn. Maar dat was niet het enige: ook door de beplanting maakte Schouwen-Duiveland een geheel andere indruk dan tegenwoordig. Op het platte van Schouwen en in de Vierbannen was wegbeplanting schaars, zodat deze polders een open en weidse indruk maakten. De opgaande beplanting was beperkt tot de boerenerven en de dorpskommen. De eendenkooi van Ellemeet vormde een eenzaam boseilandje in de wijde vlakte. Daar stond tegenover dat de meeste binnendijken met opgaand hout waren beplant. In de meeste gevallen waren dit iepen, die hout leverden voor de boerderijbouw en de wagenmakerij. Onder aan de dijken stonden dikwijls knotwilgen, waarvan het knothout ook zijn gebruik op de boerderijen vond. Aan de voet van de dijken kwam nogal eens braamstruweel voor, maar over het algemeen was het dijkstruweel zeldzaam, omdat de dijken grotendeels werden beweid. De grote bospercelen, die in het begin van de eeuw nog zo karakteristiek waren geweest voor polders als Oud-Bommenede, Zonnemaire en Noordgouwe waren in 1939 al grotendeels verdwenen. Uitzonderingen hierop waren de bossen van de buitenplaatsen van Schuddebeurs en Oosterland. De natuurwaarde van het platteland van Schouwen-Duiveland werd vooral bepaald door de natte en moerassige gedeelten en de binnendijken. Het gebied van Laag-Schouwen was ondanks de bemaling, hoewel niet meer permanent geïnundeerd in de winter, nog altijd veel natter dan tegenwoordig en vormde als het ware één aaneengesloten natuurgebied met de naastgelegen inlagen. Het natte graslandgebied was trouwens ook veel groter dan het huidige graslandareaal en strekte zich uit tot aan het Schutje en Brijdorpe. Onrust door het verkeer trad uiteraard veel minder op dan tegenwoordig, temeer omdat er geen grote wegen door het gebied liepen. Midden in het lage gebied van de Lockerspolder lag de eendenkooi van Ellemeet, beroemd vanwege zijn vogelkolonies, die onder andere door de fotograaf Vijverberg werden vereeuwigd. Behalve wilde eenden, slobeenden en bergeenden broedden hier ook kluten, visdiefjes en noordse stern. Direct aansluitend aan het platte van Schouwen lagen de inlagen. Gedeeltelijk waren deze verpacht voor de vogelarij, waarbij vooral het rapen van eieren van eenden, kokmeeuw en stem werd beoefend. De nu verdwenen Heertjesinlaag was bekend vanwege zijn kolonie grote sterns. Merkwaardigerwijs hadden het kooikersbedrijf en de vogelarij een gunstige invloed op de vogelstand, omdat de kooiker en de vogelaar er voor zorgden dat de rust werd gehandhaafd en de populatie door goede jachtregulatie op peil werd gehouden. Het tweede belangrijke natuurwaardencomplex werd gevormd door de binnendijken, zoals vermeld veelal begroeid met iep en knotwilg en begraasd door schaapskudden. Deze hadden het karakter van bloemdijken, zoals we nu nog op Zuid-Beveland vinden. De variatie in grondsoort en daarmee ook in de vegetatie was zeer groot. Vooral de Meeldijk bij Burgh met zijn zandige structuur moet schitterend zijn geweest. Dergelijke vegetaties met onder andere echte walstroo, trilgras, kattedoom en goudhaver komen nu op de binnendijken nog maar sporadisch voor. De eerste belangrijke aanslag op het poldergebied viel in februari/maart 1944, toen op last van de Duitse bezetter Schouwen-Duiveland werd geïnundeerd door het openzet ten van de sluizen. Grote delen van de polder kwamen onder zout water te staan. Pas na 96

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1989 | | pagina 98