de bevrijding in mei 1945 kon het water weer worden uitgelaten. De schaarse boombegroeiing van het lage polderland legde daarbij het loodje. Daartoe behoorde ook het bosje van de eendenkooi van Ellemeet; in de dode bomen vestigde zich prompt een aalscholverkolonie. Was de schade aan natuur en landschap in 1944-45 nog te overzien geweest, de ramp van 1 februari 1953 bracht een totale ommekeer. Schouwen-Duiveland werd bijna helemaal overstroomd en dat voor lange tijd. Pas op 27 augustus 1953 kon het sluitgat van Schelphoek worden gedicht. Op 6 november volgde - als laatste dijkdichting van Nederland - de sluiting van het Gat van Ouwerkerk. De overstroming betekende het einde van vrijwel de hele vegetatie van het eiland. Gelukkig bleef de schade in de omgeving van Noordgouwe en Zonnemaire en ook op de buitenplaatsen bij Schuddebeurs beperkt. Op de Dreischorse dijk bleven zes oude abelen als eenzame wachters achter, de eendenkooien van de Lockerspolder en de Lage Rampaartseweg werden volledig verwoest, de Heertjesinlaag verdween in het stroomgat van de Schelphoek. Het grootste geweld van het water was geconcentreerd in de gaten van Schelphoek en Ouwerkerk. Door de dagelijkse getijbeweging ontstonden brede kolkgaten en kilome ters lange krekenstelsels, een verschijnsel dat zich natuurlijk in vroeger eeuwen ook al vele malen had voorgedaan, getuige kreekresten als Steenzwaan en Kaaskenswater. Bij Schelphoek werd uiteindelijk een groot stuk polderland, met inbegrip van de Heertjesinlaag, buitengedijkt. Toen in de herfst van 1953 het land weer boven water kwam, bleek het landschap in de grote polders Schouwen, Vierbannen en Oosterland - totaal verwoest te zijn. Men besloot toen al snel om de oude toestand niet te herstellen, maar een volkomen nieuwe inrichting te creëren door middel van een herverkaveling. Hiervoor werd met behulp van een noodwetje de Herverkavelingswet Walcheren op het eiland van toepassing verklaard. Het nieuw ontworpen verkavelings-, wegen- en afwateringsstelsel had vrijwel niets meer gemeen met het oude. In plaats van de kronkelende weggetjes van voorheen, die het krekenstelsel van vóór de bedijking nog weerspiegelden, kwam een rechthoekig patroon van grote kavels en kaarsrechte wegen tot stand. Door egalisatie verdwenen veel natuurlijke hoogteverschillen. Nieuwe gemalen en afwateringskanalen zorgden voor een sterk verbeterde afwatering. Hierdoor werd het graslandareaal sterk beperkt. Van het karakteristieke landschap van Laag-Schouwen is dan ook vrijwel niets meer te vinden. Alleen de sterk verzilte gedeelten van de Prunjepolder bleven als grasland liggen en juist vanwege deze verzilting is het graslandoppervlak sinds I960 weer wat toegenomen. Dwars door Schouwen werd in 1958/1960, in aansluiting op de herverkaveling, de Delingsdijk aangelegd, om de gevolgen van een onverhoopte volgende doorbraak aan de zuidkust van Schouwen zoveel mogelijk te beperken. Deze dijk accentueert door zijn strakke verloop nog eens het nieuwe strenge karakter van het Schouwse land. Het contrast met de kronkelende historische Schouwse dijk, die om dezelfde reden werd verhoogd, is frappant. Bij het nieuwe verkavelingsplan hoorde ook een landschapsplan, waaraan de naam van de landschapsarchitect van het Staatsbosbeheer R. J. Benthem is verbonden. Dit landschapsplan heeft samen met het verkavelingsplan sterke invloed gehad op het gezicht van het nieuwe landschap van Schouwen-Duiveland. Het heeft er ook toe bijgedragen de strakke lijnen wat te verzachten en de eentonigheid te beperken. Langs de meeste wegen, vooral in de Polders Schouwen, Vierbannen en Oosterland werd een boom- en struikbeplanting aangebracht, met uitzondering van de lage poelgebieden. 97

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1989 | | pagina 99