Tegen de steeds weelderiger levensstijl van deze orde kwam in de 11e eeuw een
reactie die uitging van de abdij van Citeaux in Bourgondië. Deze Cisterciënzers
gingen uit van het beginsel dat de monniken moesten leven van hun eigen arbeid
en niet die van anderen. Hun kerken werden, in tegenstelling tot die der
Cluniacenzen, gekenmerkt door grote soberheid. In droge, waterarme gebieden
legden deze monniken grote bevloeiingswerken aan. In de lage veen- en kleige
bieden van de Nederlanden hebben zij juist door de aanleg van sluizen en dijken
dikwijls hun stempel op het land gedrukt.
Overstromingen en bedijkingen
De grote stormvloed van 1134, die de ondergang van talrijke grote gebieden ten
gevolge had, veroorzaakte als reaktie een toegenomen aktiviteit om het verloren
terrein te herwinnen en zelfs uit te breiden. Aanvankelijk is het vooral de landadel
die dan overgaat tot systematische bedijkingen en daarbij voegen zich na 1180
ook de kloosters, met name de Cisterciënzer abdijen Ter Duinen bij Koksyde en
Ter Doest bij Lissewege, beide in West-Vlaanderen. Omstreeks 1200 kunnen wij
op de Zeetrwse eilanden dan ook een gesloten systeem van dijken en sluizen
aantreffen. Terwijl aanvankelijk het voornaamste accent lag op de veeteelt, vooral
schapen die op de schorren graasden, bevorderden de verbetering zowel van de
afwatering als van de landbouwmethoden de verbouw van koren. Een der baan
brekende uitvindingen van de 13e eeuw was het haam, een met leer overtrokken
houten halsband, die, evenals de betere bespanning van de ossen met het fronta
le juk, het gebruik van grote zware ploegen mogelijk maakte. Deze ploegen kon
den de aardkluiten keren, zulks in tegenstelling tot het primitieve eergetouw, dat
de aarde alleen openkrabde en slechts ondiepe voren maakte.
Monniken achter de ploeg met ossen met een haam. Uil: J. de Rek, Van Hunebed lol I-Iansestad.
Bosch en Kenning Baarn.
Alleen hierdoor kan het mogelijk zijn geweest de zware kleigrond, die voordien
onbewerkt moest blijven liggen, in cultuur te brengen. Men mag aannemen dat de
monniken, die vaak uit streken kwamen waar de techniek grotere vorderingen
had gemaakt, deze ontwikkelingen hebben gestimuleerd. De grote monumentale
korenschuren (grangiae) uit deze tijd illustreren duidelijk het toegenomen belang
van de akkerbouw. Vandaar dat de naam grangia op den duur de betekenis krijgt
van uithof van een klooster.
38