Herkomst en geschiedenis van geslachtswapens Het gebruik van heraldieke wapens begon bij de adel in de 12e eeuw op de slag velden van Europa. De lichamelijke bescherming van de ridders nam toen aan zienlijk toe: aanvankelijk door het dragen van maliënkolders en pothelmen, daar na door metallen harnassen en helmen zodat de strijdende partijen steeds moeilijker herkenbaar werden. Helmdekkleden moesten de metalen helmen bovendien zo veel mogelijk af schermen tegen zonnestralen. Op het wereldberoemde Tapis de Bayeux, dat de verovering van Engeland door de Normandiërs weergeeft in de slag bij Hastings in 1066, is duidelijk te zien dat de herkenning van de strijders werd bemoeilijkt door hun verdedigingsuitrusting. Het was echter van groot belang, zowel voor vriend als voor vijand, om tijdens het gevecht herkenbaar te blijven. Dat is dan ook de reden dat de ridders in de 12e eeuw begonnen met het voeren van een geslachtswapen op hun schild, naar eigen keuze, niet uitsluitend ter her kenning, maar ook ter afschrikking van de tegenstander. Binnen koite tijd gingen in geheel westelijk Europa alle ridders er toe over om in de strijd herkenbare tekens op hun wapenschild te voeren. Dit proces werd versneld door de kruis tochten en vond ook veel bijval in de vele riddertoernooien. Het gebruik van geslachtswapens beperkte zich niet alleen tot de strijd, want reeds in de 13e eeuw zegelden ridders ook overeenkomsten met hun wapenze gel. Adelijke personen, die de schrijfkunst meestal niet machtig waren, omdat dit beneden hun waardigheid was, bevestigden aan officiële stukken zwarte, groene of rode lakken waarin hun wapen werd afgedrukt. Op de oudste lakzegels ziet men soms een volledige afbeelding van ruiter en paard, het laatste meestal bedekt door een kleed waarop de kenmerkende heraldieke figuren van de ridder zijn afgebeeld. In de Gulden Sporenslag op 11 juni 1302 nabij Kortrijk versloeg de burgerij voor het eerst de adel. Daardoor werd de democratisering sterk bevorderd, zodat het aantal burgers toenam, dat zitting kreeg in besturen van steden, dorpen, polders en waterschappen. Eenvoudige lieden, die promoveerden tot personen met een bestuursfunctie, moesten dus ook zegelen en aanvankelijk deden ze dat eveneens met een eenvoudig wapen. Daar ze in de meeste gevallen, evenmin als de ridders, konden schrijven, zegelden ze in het begin met een hancimerk. Zo'n merk, ook wel aangeduid met het germanisme huismerk, bestaat overwegend uit een aantal rechte lijnen, in allerlei variaties, dikwijls bestaande uit kruisjes en 4- tekens. Een goede terminologie bestaat hiervoor niet. Nieuwe schepenen lieten een stempel maken van het schild waarin hun hand- merk was geplaatst. Zo leest men in het resolutieboek van Stavenisse op 16 okto ber 1646, dat de ambachtsheer de vijf van zijn zeven schepenen, die nog geen zegelstempel hadden, verplichtte om dit binnen zes weken aan te schaffen. Veelal was het handmerk van de zegelaar vergezeld van diens initialen. Was er een rand schrift aangebracht dan vermeldde dit de persoonsnaam, voorafgegaan door S, of voluit: sigillum, dat is: zegel van. Het kwam ook voor dat een nieuwe schepen direct al een wapenfiguur aannam. In elk geval kreeg men van de jonge zegelen de burgers een positief antwoord op de vraag: ,,Wat voer je in je schild?" Wapens als gedenkteken Beter gesitueerden werden tot in de 19e eeuw begraven in het kerkgebouw. In de 52

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1990 | | pagina 54