De Sirjanslandse kerkeraad maakte een klaagbrief op voor de Zeeuwse Staten. Deze gaven daarop in hun vergadering van 13 april 1684 opdracht dat de predi kanten de gegeven bevelen moesten nakomen. De dominees moesten zorgen dat er in Sirjansland elke zondag werd gepreekt, de lidmaten moesten periodiek bezocht worden en er moest gecatechiseerd worden. Bleven zij in gebreke, dan zouden de Staten op de salarissen korten ,,soo veel als tot het onderhoudt van een Predikant tot 's Heer Janslant soude van nooden wesen"26)- Het in herinnering brengen van dit dreigement was na verloop van tijd nodig. Eind 1686 gaf de kerkeraad opdracht aan secretaris Anthonij Bosschenblij om de Duivelandse predikanten dringend te wijzen op hun plichten. De kerkeraad van Sirjansland had dit al meermalen gedaan. Zij dreigden met het inroepen van hulp van hoger hand. De secretaris noteerde hoe de predikanten reageerden. Ds. Nicolai zei verhinderd te zijn geweest. Overigens had hij steeds zijn diensten in Sirjansland waargenomen en verklaarde de bevelen van de Staten te zullen nako men tenzij hij ziek was of het kwaad weer" was. Dat laatste beloofden ook de predikanten van Oosterland en Ouwerkerk. Ds. Bolle tenslotte wilde eerst met zijn ambtgenoten overleggen alvorens te reageren27). Weer een eigen herder en leraar Vanzelfsprekend bleef men hopen op herstel van de predikantsplaats. In 1687 meende de Classis dat de tijd rijp was een poging in het werk te stellen. Zij vaar digden twee predikanten af naar de Statenvergadering. Sirjansland kreeg opdracht ook afgevaardigden mee te sturen. Samen moesten zij „arbeiden dat dogh de kerck van 's Heer Janslant met een predicant moght voorzien werden". Door allerlei omstandigheden vertrok de deputatie niet en tenslotte moest zelfs de samenstelling van de deputatie veranderd worden. De gedeputeerden, de predi kanten van Oosterland en Ouwerkerk, brachten de zaak met ernst in Middelburg naar voren28)- Zij waren niet de enigen. Ook anderen klaagden over de in 1682 genomen besluiten. De Staten bleken op 10 oktober 1687 voor rede vatbaar en alle leden toonden hun „genegentheyt" om de klagers ter wille te zijn. De besluiten van 7 april 1682 werden ingetrokken en de Staten gaven toestemming nieuwe predikanten te beroepen waardoor „de Eere Gods magh werden verbreyt". De Staten grepen het door de kerken aangevoerde argument aan 0111 dit van harte te beamen. De Staten wilden de „uytbreydinge der ware Christelijcke Gereformeerde Religie, den aenwas der Gemeynten binnen dese Provincie ende den opbouw der Kercken onder hare Regieringe" bevorderen2*2) Van het beroep werd snel werk gemaakt door de predikant van Oosterland, ds. Isaack Bisschop. Met algemene stemmen werd Wilhelmus Rombouts, proponent van de Classis Leiden en Neder-Rijnland beroepen. De ambachtsheer van Ooster en Sirjansland, mr. Cornelis de Jonge, kwam in eigen persoon het beroep mede delen aan de Classis. Hij was vergezeld van ds. Bisschop, ouderling Willem Lemson en diaken Pieter Theeuwsen. De Classis keurde het beroep goed en wenste de gemeente en haar beroepen predikant „den rijcken zegen Godes". De proponent slaagde met glans voor zijn examen en werd op 28 maart 1688 beves tigd in Sirjansland door zijn vader, ds. R. Rombouts, die predikant in Leiden was. Opnieuw was er reden voor gepaste vreugde. De Classis deelde graag in die vreugde en belegde, vermoedelijk voor het eerst in de geschiedenis van haar 80

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1990 | | pagina 82