De taak van de vader en de moeder was de kinderen goede manieren en zedig heid te leren. Beleefdheid en eerbied tegenover de magistraat en de regenten van het huis werden apart genoemd. De binnenvader moest school houden en de kin deren leren lezen en schrijven. Kinderen, die al buiten het huis werkten, werden 's morgens of 's avonds onderwezen. Aan het godsdienstig onderwijs van de kin deren werd veel aandacht besteed. De binnenvader moest ze de Heidelbergse Catechismus laten leren en die overhoren. In 1727 werd dit onderricht overgeno men door de ziekentrooster van de stad, omdat de jongens en meisjes voordat ze ontslagen konden worden belijdenis van de Gereformeerde religie moesten heb ben afgelegd. In 1735 klaagden de regenten erover dat sommige predikanten de kinderen weigerden als lidmaat aan te nemen. Hierop besloot de raad van Zierikzee dat de ziekentrooster het onderwijs voortaan op zondag zou geven en dat de predikanten op maandagmiddag „instructie sullen geeven aan 8 of 10 van d'oudste (wezen), die binnen één of twee jaaren uyt de huysen staan te vertrekken". Naast de catechese moest de vader een aantal malen per dag met de kinderen bidden en danken, terwijl gedurende de maaltijd en tijdens de naailessen van de meisjes één of twee hoofdstukken uit de bijbel gelezen werden. Op zon- en feest dagen gingen de kinderen twee aan twee naar de kerk. Zij mochten de kerk pas verlaten na de gemeente. De instructie voor de binnenvader en -moeder verplichtte hen ook aan de regen ten door te geven welke kinderen er geschikt waren voor een ambacht of een handwerk. Deze kinderen leverden hun verdiensten in bij de binnenvader, die regelmatig verantwoording af legde aan de buitenvader. De jongens gingen veelal naar een baas om een ambacht te leren. Helaas is het boek, waarin aangetekend stond in welk ambacht de jongens werkten verloren gegaan. Uit de rekeningen van het weeshuis zijn wel een aantal ambachten te achterhalen: boekbinder, schrijnwerker, kleermaker, schoenmaker, metselaar, loodgieter, gareelmaker, hove nier, smid en stoeldraaier. Globaal kan gezegd worden dat de jongens opgeleid werden tot handwerkslieden en later mogelijk een positie als kleine zelfstandigen verwierven. Naast jongens die opgeleid werden voor een ambacht, waren er die naar zee gin gen. Zij waren werkzaam in de visserij of op de koopvaardijschepen. Ook over dit werk zijn de gegevens erg beperkt. In 1792 verongelukte de wees Marinus Kaauwe op zee. Al halverwege de 17e eeuw voeren er jongens vanuit Middelburg op Oost- of West-Indië. Sommigen begonnen hun eerste reis op zeer jeugdige leeftijd: de jongste was ongeveer 14,5 jaar. Een reis naar Oost- of West-Indië werd ook wel opgelegd als straf. In 1746 liep Christiaan Claas Houtrijve weg uit het weeshuis. Hij nam dienst in een garnizoen van de artillerie te Bergen op Zoom. De jongen werd daar opgehaald door de binnenvader en aan boord gebracht van het VOC-schip Nieuw Walcheren. Van extra onderwijs of een betere opleiding voor meer begaafde wezen is weinig bekend. In 1630 is sprake van Orisant, „die nu wel geo(e)ffent is in 't schrijven, cijfferen ende andere consten, dat hij bequam is sijnen cost te verdienen". In de boekhouding wordt hij schoolmeester in het weeshuis genoemd. Het feit dat hij van de regenten een uitzet meekreeg, toont aan dat hij als wees in het huis opge nomen was. Kreeg hij een opleiding tot schoolmeester? Daarnaast werd rond 1770 Adriaan van Hennip opgeleid tot chirurgijn door lector anatomiae Gijsbert de Witt. 90

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1990 | | pagina 92