het weeshuis een gedeelte van de opbrengst van de verhuur van doodskleden beschikbaar gesteld. In 1747 kreeg de instelling de gehele opbrengst. In dat jaar mocht de huur verhoogd worden, omdat andere ontvangsten verlaagd werden. Jaarlijks werd voor het weeshuis een kollekte in de stad gehouden. Aanvankelijk op Floramaandag, de maandag na Driekoningen. In 1633 verzocht buitenvader Willem Symonse van der Louff deze kollekte te verplaatsen omdat de armmees- ters op dezelfde dag koliekteerden voor de huisarmen. Twee koliekten op één dag leidden tot ,,eenen mageren en soberen ontfanck". Voortaan werd de kollekte gehouden op de derde Paasdag. Naast de kollekte waren er op diverse plaatsen in de stad armbussen geplaatst, waarvan de opbrengst aan het weeshuis ten goede kwam, o.a. in de herbergen, in de lakenhal en in het huis zelf. Voor de kerkdiensten stonden twee kinderen met een bus bij de kerkdeuren. De opbreng sten van de armbussen daalden de hele 17e en 18e eeuw. De opbrengsten van de koliekten bleven tot 1717 redelijk stabiel, daarna trad een daling op. Mogelijk is dit te verklaren uit de verslechterende economie en een dalend aantal inwoners in Zierikzee. Het weeshuis kreeg ook erfenissen en legaten. In Zierikzee was het de gewoonte dat de nalatenschappen van de ouders, waarvan de kinderen in het weeshuis terecht kwamen, eigendom werden van deze instelling. Dit gold ook voor erfenis sen, die de kinderen kregen van familieleden of vrienden. Uiteraard alleen gedu rende de tijd, dat de wezen in het huis verbleven. Niet altijd was het even gemak kelijk om de nalatenschappen daadwerkelijk te incasseren, omdat de notarissen in de stad soms in de testamenten een bepaling maakten waardoor de erfenissen pas na het ontslag van de kinderen in hun bezit kwamen. Het aantal legaten en schenkingen werd in de 17e en 18e eeuw steeds geringer. Daartegenover stond dat in de 18e eeuw de geschonken bedragen per legaat gro ter werden. In deze eeuw werd een drietal grote legaten ontvangen: in 1718 van Jacob Verheije, raadspensionaris van Zeeland van 1685-1715, een obligatie van 2009). In 1742 werd een legaat van 150 ontvangen van mi". Johan Daniëlsz. Ockersse. Het grootste legaat werd ontvangen uit het bezit van mr. Pieter Mogge, heer van Renesse en Dreischor en afgevaardigde naar de Staten-Generaal, in 1756. Het bedroeg 500. Wie de saldi van de bewaard gebleven rekeningen bekijkt, constateert dat vrijwel alle rekeningen met een negatief saldo werden afgesloten. Boekhoudkundig zijn hier wel wat kanttekeningen bij te plaatsen. Zo werd het saldo van een afgesloten rekening altijd overgeboekt naar een volgende rekening. De tekorten van een vorige rekening werkten dus door in de volgende rekening. Verder werden kapi taalbeleggingen, zoals aankoop van onroerend goed en van obligaties, afgeboekt als uitgave. Verkoop van deze bezittingen werd geboekt als inkomsten. Feitelijk gezien is hierbij geen sprake van kosten of opbrengsten, maar vindt er slechts een verschuiving in het vermogen plaats.10) Als voor deze kanttekeningen op de saldi een correctie wordt toegepast, is er overwegend van een positief resultaat sprake. Alleen in de eerste twee decennia van de 18e eeuw en van 1780-1789 was er een negatief resultaat. Dit werd weggewerkt door te bezuinigen op de uitgaven. Waarschijnlijk hebben de eerder genoemde bezuinigingsmaatregelen hiermee te maken. 96

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1990 | | pagina 98