De vier belangrijkste zuilen, de Rooms-Katholieke, de Protestants-Christelijke, de
Socialistische en de Liberale zuil hadden elk hun eigen identiteit en aanhang, met
een eigen politieke partij, radio-omroep en verenigingen voor alle leeftijden en
groepen. Onderling contact tussen die verschillende zuilen was er nauwelijks. Alle
zuilen werden massale bewegingen met grote manifestaties en bijeenkomsten en
symbolen in de jaren '30. Oorzaken van deze massabewegingen moeten we zoe
ken in onbehaaglijke gevoelens die waren ontstaan, door de snelle maatschappe
lijke veranderingen, de industrialisatie, toenemende internationale spanningen.
Ook was er de dreiging minder inkomen te krijgen of zelfs werkloos te worden.
Daarom zocht men geborgenheid en saamhorigheid binnen de veilige besloten
heid van de eigen maatschappelijke groep. Gevoed door crisis en werkloosheid,
kon ook het Nationaal-Socialisme uitgroeien tot een massabeweging, een soort
zuil. Naast deze verzuiling, was de standenmaatschappij beter in tact gebleven in
Nederland dan in de ons omringende landen. Men hoorde alleen om te gaan met
mensen van dezelfde stand en de eigen zuil.
Op deze algemene crisisgevoelens kwamen ook andere reacties dan onder te wil
len gaan in de massa. Zo ontstond er in de jaren '30 een grote vraag naar streek
romans: men verlangde terug naar een eenvoudig, ongecompliceerd leven op het
platteland, binnen een vertrouwde, veilige omgeving. In dezelfde sfeer lag ook de
ontluikende belangstelling voor volkskunde en streek-dialecten. Men zette zich af
tegen de massale gelijkvormigheid en wilde het eigene, kleinschalige van de
streek bewaren. Zo werd in 1928 de Zeeuwsche Vereniging voor Dialecten onder
zoek "Nehalennia" opgericht. Daarnaast wilden enkele mensen overgeleverde cul
turele waarden behouden en een soort kruistocht tegen de verloedering van de
maatschappij beginnen. Het culturele leven werd in die tijd gedragen door een
kleine maatschappelijke bovenlaag, die H.B.S. of Gymnasium hadden gevolgd en
vaak ook een universitaire opleiding hadden genoten. Naast bovenstaande groep
behoorden directeuren, zelfstandige ondernemers en rijke boeren tot de maat
schappelijke elite.
Sinds 1921 was er een aparte opleiding voor geschiedenis gekomen, los van de
Nederlandse-letterenstudie. Aan het begin van de jaren '30 trad een nieuwe gene
ratie historici voor het voetlicht, met een nieuwe visie en aanpak. Deze jonge
generatie ging aktief stelling nemen tegen de problemen van hun tijd. Er versche
nen vele belangrijke historische werken en er werd veel onderzoek naar het ver
leden gedaan.')
Vaak werden de jonge historici betrokken bij de oprichting van verenigingendie
het verloren gaan van monumenten uit het" verleden wilden tegengaan. Naast het
Rijksbureau voor de Monumentenzorg en de Provinciale Schoonheids-commissies
werd al in 1911 de landelijk werkende Bond Heemschut opgericht. Zij had een
eigen adviesbureau om historisch verantwoorde bouwtekeningen te helpen ont
werpen, daarnaast waakten zij over monumenten. Spoedig verschenen de eerste
boekjes in de "Heemschutreeks".
In 1918 werd de Vereniging Hendrick de Keyser opgericht, die zich sterk maakte
voor restauratie en behoud van 17e eeuwse panden in Amsterdam en later het
werkterrein uitbreidde tot heel Nederland. Ook in Zeeland kwamen enkele parti
culiere verenigingen die zich om het behoud van de culturele erfenis van de
eigen streek gingen bekommeren. In 1928 werden op enkele plaatsen oudheid
kundige verenigingen opgericht: "De Vier Ambachten" in Hulst (deze vereniging
bestaat nog steeds en is zeer aktief), en de Oudheidkundige Vereniging "De
96