alleen pikzwart email hebben; het cement tussen de platen is grijs en de wortels
van de kiezen zijn bruin. Dit wijst erop dat kiezen van een en hetzelfde stadium
van Mammuthus meridionalis niet altijd even zwart zijn. Er zijn zelfs plaatselijke
verschillen in de mate waarin de fossielen van Zeeland zwart getint zijn. Het
maakt de indruk alsof fossielen in een bad van zwarte verf zijn gedompeld en dat
de verf niet overal even goed aanslaat of doordringt naar binnen.
Een zeer illustratief voorbeeld toonde mij de heer J. Schot BWzn eens in 1977,
een ogenschijnlijk zwart kanonbeen van een paard van de Roggendam. Het bot is
op een gelukkige wijze dwars doorgebroken en op het breukvlak zien wij een
oppervlakkig laagje zwart, een mm dik, terwijl de rest van het compacte bot, een
cm dik, bruin van kleur is. Verder dan een mm is de zwarte kleuring niet in het
bot doorgedrongen. De zwarte kleur aan het onbeschadigde oppervlak is geen
betrouwbaar kenmerk voor ouderdom hoger dan die van bruine of grijze botten.
Men dient het fossiel eerst grondig te ontzilten, schoon te maken en dan te laten
opdrogen; in dat proces kan een zwart bot bruin of grijs worden. Zo was er grote
vreugde aan boord van de ZZ 8 op 27 augustus 1976 tijdens een tochtje en petit
comité, mij aangeboden door de gebroeders J. en W. C. Schot om enkele proble
men efficiënter door te kunnen nemen. Hierbij haalde de heer J. Schot BWzn een
stukje onderkaak met een kies van de Roggendam op. Het bleek van een hyaena
te zijn en het was helemaal zwart. Het had er alle schijn van dat wij hier nu ein
delijk een bot hadden van de Onder-Pleistocene Crocuta perrieri, die tot nog toe
uit de Zeeuwse wateren alleen bekend was van vermoedelijke bijtsporen op
zwarte botten en versteende keutels, coprolieten genaamd. Dit in tegenstelling tot
de beter vertegenwoordigde bruine grottenhyaena Crocuta spelaea, die minder
dan een half miljoen jaar oud is. Ik nam het stuk mee naar huis voor de noodza
kelijke bewerkingen (schoonmaken, ontzilten en opdrogen) en voor mijn ogen
zag ik het kaakbeen bruin worden en de emailkroon van het kiesje zwartbruin en
grijs gevlamd. Het was een fraai kleurenspel, maar daarmee was dit helemaal
geen zwart bot meer. De kenmerken die aan het kiesje ontleend kunnen worden
geven geen uitsluitsel bij de soortbepaling; dit gebitselement is bij beide soorten
gelijk van bouw. Wij zullen dus betere vondsten moeten afwachten alvorens
Crocuta perrieri naast Crocuta spelaea op de lijst van Zeeuwse fossielen mag
komen te staan. Het is ook niet al zwart wat er blinkt in de "zwarte bottenfauna".
Men realiseerde zich al lang dat de schedels van de walrus Odobenus huxleyi, die
tot de zwarte bottenfauna worden gerekend, bruin van kleur zijn.
Laat ons in het oog houden dat de kleuring van de fossielen die opgehaald wor
den in sterke mate afhankelijk is van het omgevende medium en van de aard van
het materiaal zelf. Email kleurt anders dan been. Aan de vorm, de bouw van fos
siele resten valt niet te twijfelen en met behulp van deze kenmerken bepaalt men
de soort. De kleur is van weinig of geen belang bij de determinatie. De zwarte
botten zijn ook niet alle van gelijke ouderdom, verre van dat. Een fauna als
geheel genomen kan nooit ouder zijn dan haar jongste elementen. Deze overwe
ging dient een rol te spelen bij alle correlaties die men uitvoert. De hoornpit van
Gazella deperditaolim Gazella schreuderae van Grubbenvorst, die al eerder in
dit artikel ter sprake kwam, is geheel zwart, maar wel zeker van Pliocene ouder
dom. De Mio-Plioceen grens ligt bij 5 miljoen jaar. Om haar zwarte kleur zou de
Nederlandse gazelle tot de zwarte bottenfauna kunnen worden gerekend, maar
dit dier, thans gebonden aan woestijn- en steppegebieden, doet vreemd aan in de
11