De Europese ezel Met enig voorbehoud vermeld ik hier de Europese ezel, Ecjuus hydruntinusde nieuwste aanwinst voor de fossiele fauna van de Noordzeebodem bij de Bruine Bank tussen ljmuiden en Lowestoft in Groot-Brittannië (Hooijer, 1984, 1985), die nu ook in Nederland gevonden zou zijn, maar die ik niet gezien heb. De Europese ezel is in zijn metapodia (middenhands- en middenvoetsbeenderen) niet te onderscheiden van de gewone ezel en in mijn eerste publicatie over de ezel uit de Noordzee noemde ik hem dan ook Equus cisinus. De Finse palaeontologe Dr. A. Forstén heeft mij erop gewezen, dat er in Europa nooit kiezen van Equus asi- nus zijn gevonden, behalve die van huisezels waar de Noordzee-ezel te groot voor zou zijn. Een soortsbepaling zoals van deze ezel kan alleen zeker zijn als wij zowel kiezen als botten hebben en van de ezel uit de Noordzee hebben wij nog geen kiezen. Voor Dr. Forstén is het zeker dat de botten van de ezel uit de Noordzee tot Equus hydruntinus behoren, een soort wilde ezel of klein wild paard uit het Boven-Pleistoceen. Het werd voor het eerst beschreven door de Italiaanse palaeontoloog Dr. E. Regalia in 1904 uit de Grotta Romanelli in Otranto in Zuid-Italië, vandaar de naam (Hydruntinum=Otranto). Sedertdien is Equus hyd runtinus veelvuldig gevonden in West-Europa, van het Midden- en Boven- Pleistoceen tot in het Neolithicum (Nieuwe Stenen Tijdperk), en nu ook in Groot- Brittannië. In mijn tweede publicatie over de ezel uit de Noordzee (Hooijer, 1985), waarbij behalve metapodia ook een teenkootje dat heel karakteristiek is voor de soort kon worden vermeld, noem ik hem met dank aan Dr. A. Forstén nu Equus hydruntinus, de Anglo-Dutch Ass. Op grond van de localiteit in de Noordzee waar veel materiaal voorkomt van Mammuthus meridionalis (Hooijer, 1984 bis) is het waarschijnlijk dat Equus hydruntinus ook in Nederland zal worden gevonden, aldus het hiaat opvullend tussen continentaal West-Europa en Groot-Brittannië. Dit is mogelijk reeds het geval: een metapodium zou zitten in een collectie in de Oosterschelde opgeviste beenderen (maar niet door de ZZ 8, zoals de heren J. en W. C. Schot BWzn mij verzekerd hebben). De vindplaats en de locatie van dit beenstuk is mij niet bekend; er is in ieder geval tot op heden niet over gepubli ceerd. Onder voorbehoud mogen wij Equus hydruntinus wel tot de Zeeuwse bot ten fa una rekenen. De zeekoe Als laatste vermeld ik een stuk rib van een zeekoe, opgevist in de Westerschelde, dat ik toevallig vond bij het doorkijken van fossiel walvismateriaal uit Zeeland in het geologisch museum te Leiden. Zeekoeribben zijn gemakkelijk te onderschei den van walvisribben door hun massieve bouw, die de dieren helpt bij het passie ve duiken en actieve boven komen. Ik had de ribbenkast van een Miocene zee koe uit Eibergen, provincie Gelderland, Metaxytherium cf. mediumgoed leren kennen (Hooijer, 1977) en er is geen twijfel aan dat het ribstuk uit de Wester schelde van een zeekoe is, meest waarschijnlijk de 5e of 6e rib aan de rechterkant van het borstbeen. Helaas is een stukje rib (Hooijer, 1982) niet voldoende om zelfs maar het geslacht, het genus, van de Zeeuwse zeekoe vast te stellen: Halitherium, Metaxytherium of Felsinotherium uit het Mioceen, 25 tot 5 miljoen jaar geleden, en Plioceen, 5 tot 2 miljoen jaar geleden, zijn binnen het bereik van de mogelijkheden. Ook in dit geval blijft er nog veel te wensen over en zal de ware identiteit van de zeekoe uit Zeeland pas in de toekomst kunnen blijken. 18

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1991 | | pagina 20