Een Zierikzeese kroniek (693-1473)
door drs. J.G. Smit
Inleiding
In 1908 werden door prof. De Blécourt, op basis van een manuscript en aanteke
ningen van wijlen rar, Bezemer, de rechtsbronnen van de stad Zierikzee gepubli
ceerd'. In de inleiding op deze uitgave werden de geraadpleegde "voorbod enboe-
ken", registers met voorschriften door het stadsbestuur afgekondigd hoe het in de
stad diende toe te gaan, opgesomd en kort beschreven.
Wie, gewapend met deze kennis, thans onderzoek doet naar deze bronnen, komt
voor verrassingen te staan. Niet alleen is het moeilijk om aan de hand van de
summiere beschrijvingen uit 1908 de nu aanwezige manuscripten te identificeren,
in de archieven blijken zich soms meer en soms minder voorboden boeken te
bevinden dan er vroeger waren-. Een tot nu toe niet gesignaleerd exemplaar in
het Rijksarchief in Zeeland trekt in het bijzonder onze aandacht, omdat het tot de
oudste groep manuscripten behoort en teksten bevat die ons van elders niet
bekend zijn. Daaronder bevindt zich een Zierikzeese kroniek, die loopt van 693
tot 1473.
De manuscripten
Het hier bedoelde voorbodenboeld is in hoofdzaak door twee verschillende han
den geschreven. De eerste hand behoorde aan een geoefende schrijver: het schrift
is regelmatig en vertoont weinig opvallende kenmerken. Deze hand schreef o.a.
de voorboden van 1485 af, delen van het waterrecht, de ordonnantie op de wees
kamer en het groot privilege van Maria van Bourgondië'.
De tweede hand was die van een tamelijk ongeoefende schrijver: zijn regels dan
sen soms en hij maakt grove spelfouten. Karakteristiek voor hem zijn de schrijf
wijze van de letters r (als z.) en a (als een soort u). Daarnaast schreef deze hand
een nederlands, dat duidelijk dialectische kenmerken vertoont.
Tot het slordige schrijven en de spelfouten reken ik woorden als Varnckeryc
(895), Dordret (1418), Phipils (1467) en tSycht (1468), evenals het geen onder
scheid maken tussen v en w (vaer/waar, vorden/worden, weel/veel, hantwes-
ten/handvesten, wint/vindt, wolcx/volks, winc/ving, wan/van (of won), wyf/vijf,
wloet/vloed. Op ongeoefend zijn, en daardoor fonetisch schrijven en vermoede
lijk dicht bij de lokale uitspraak blijven, wijzen Sakermente (1319) en lans (lands,
1415) en de leenwoorden ghevondert (gefundeerd, 1454), dysterwerden (destru-
eerden, 1466-1468), yustycie en rmeederyeren (remediëren, 1473). Ook de schrijf
wijze van de vreemde namen in 1099, 1412 en 1429 is hiertoe te rekenen.
Misschien was het voor deze schrijver voldoende duidelijk één enkele klinker te
noteren, als wij een dubbele of lange klinker verwachten: res/rees, macht/maagd,
drochte/clroogte, twalven/twaalven, toch/toog, oplop/oploop, vel/veel, altos/
altoos.
Op het Zuidwestnederlandse taaleigen gaan de volgende schrijfwijzen en woor
den terug3: stae(e)rf en sturwen/stierf en stierven (1404 en later), reeyn/regen
(1460), zeef (een graanmaat, 1464). barnen/branden (1466), weyster/venster
(1472), alsmede het gebruik van de -ar- klank i.p.v. -er- in hartoge, barghe (1427),
21