karckken (1468), waerlt (wereld, 1471). Op grond van deze kenmerken kunnen wij stellen dat vermoedelijk een Zierikzeeënaar de matig geoefende afschrijver van de kroniek in dit manuscript is. Opvallend is het gebruik van connick voor koning (vanaf 1429), prynsce voor prins (1355) en buyss(c)op voor bisschop (1456, 1471). Van deze tweede hand zijn teksten, die deels van een minder ambtelijke en min der formele aard zijn: "een scoen ghebet", een reeks gedichten op de graven van Holland6, een opgave van de grootte van Zeeland en de kroniek". De tekst van de omvang van de Zeeuwse eilanden is door de schrijver zelf van het jaartal 1509 voorzien. Elders in het manuscript heeft een geheel nieuwe hand een bericht uit datzelfde jaar genoteerd8. Op grond hiervan concludeer ik dat onze minder geoe fende schrijver in 1509 of kort daarvoor geschreven zal hebben. Daarbij doet zich het opmerkelijke feit voor dat het manuscript, voorzover het zich bij eerste kennismaking liet ontsluiten (grote delen van het handschrift zijn verbleekt en alleen onder een ultraviolet-lamp te lezen), geen gedateerde teksten bevat uit de jaren na 1485 (van de geoefende hand) of 1482 (van de minder geoe fende hand)9. De laatste in de kroniek vermelde datum is 10 september 1473- Dit betekent dat de afschrijver uit '1509, behalve de opgave van de grootte van Zeeland, geen eigen inbreng in het manuscript heeft gehad en dus een ouder exemplaar heeft gekopieerd, of uit meerdere oudere handschriften en hem ter beschikking staande teksten een eigen versie van een Zierikzees voorbodenboek heeft samengesteld. Een tweede manuscript dat de kroniek bevat, berust in het oud-archief van de stad Zierikzee10. Het grootste deel van de erin afgeschreven teksten, waaronder de voorboden van 1485 (vervolgd tot 1565), de "costumen" om rechtvordering te doen in simpele zaken, de zeerechten (o.a. de rollen van Oléron) en de ordon nantie op de weeskamer, is door dezelfde hand geschreven. De laatstgedateerde tekst van deze hand is van 10 juni 1589; andere handen hebben o.a. afkondigin gen van het stadhuis tussen 1591 en 1 jan. 1614 opgetekend". De eerstgenoemde hand heeft dus circa 1590 geschreven. Hij heeft ook een gewijzigde tekst van de kroniek afgeschreven. Het eerstvermelde jaar van deze versie van de kroniek is 1425; het laatste is 1473 gebleven, zodat ook de nieuwe kopiist het niet nodig heeft geacht de kroniek te vei volgen. Verder is de zinsvolgorde vaak veranderd en zijn nieuwe bijzonderhe den toegevoegd. De belangrijkste wijziging heeft echter betrekking op het verslag van de gebeurtenissen in 1469-1473. De tekst hiervan is losgeraakt van de rest van de kroniek en, met aanvullingen, een zelfstandig geheel gaan vormen onder een eigen opschrift. De aard van de aanvullingen (waarover hierna meer) doet veron derstellen dat de oorspronkelijke schrijver ervan dichter bij 1473 geleefd zal heb ben dan bij 1590. Voor de volledigheid moet hier worden vermeld dat nog een derde afschrift van de kroniek bekend is. Dat bevindt zich in een voorbodenboek dat circa 1720 is samengesteld12. Het bevat onder de titel "Corte verhaelingen van 'tgeen geschiet is in en aangaende der stede Ziericzee" slechts een uittreksel uit onze kroniek. Alleen de Zierikzeese en Schouwse gebeurtenissen en de weersberichten uit de jaren 1449, '54, '60, '64, '65, '68, '71-'73 zijn overgenomen. Dit uittreksel is wel voortgezet, tot 1682, en eindigt bij wijze van 'status' met een bericht over de welvaart van Zierikzee in 1720. Het zijn deze Zierikzeese berich- 22

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1991 | | pagina 24