Noten
Bij het verzamelen van gegevens heb ik veel steun gekregen. In het bijzonder wil ik danken de heer
A. Brul!, secretaris van het R.K.-kerkbestuur te Zierikzee en de heer drs. W. Brand, archivaris van het
bisdom Breda; streekarchivaris, de heer II. Uil en andere medewerkers van het Streekarchivariaat
Schouwen-Duiveland en Sint Philipsland. mevr. M. M. van Meerten, museummedewerkster te Zierikzee
en de provinciaal museumconsulent drs. W.H.P Scholten. Verder dank ik mevr. E. de Wilcle, hoofdcon
servator en mevr. F. Roberts-Jones, afdelingshoofd Oude Kunst, van de Koninklijke Musea voor
Schone Kunsten van België te Brussel voor hun medewerking bij de beeldresearch van het drieluik.
Het Fonds van Kazernering in Zierikzee verstrekte subsidie voor de kleurenbijlage.
1. F. Nagtglas. Levensberichten vcm Zeeuwen, deel 2, Middelburg 1893, pp. 1020, 1021. Zie ook
Encyclopedie van. Zeelanddeel III, Middelburg 1984, p. 409, waar Marten van Zierikzee, waar
schijn]ijk onder invloed van de suggestie van Nagtglas, opnieuw als mogelijke schilder van het
drieluik wordt genoemd.
2. Victor de Stuers, 'Het triptychon van Philips den Schoonen en Johanna van Kastilië',
in: Nederlandsche Kunstbode, jrg.2, no. 50 (11-12-1880), pp. 398-399; idem, no. 51 (18-12-1880),
pp. 401-403.
3. Ik steun bij de beschrijving van de zijluiken vooral op de studie van M.J. Onghena, De iconogra
fie van Philips de Schone, Brussel 1959. Zie cat.no. 36, pp. 122-126 en de daar opgegeven litera
tuur. De Koninklijke Musea voor Schone Kunsten te Brussel stelden fotomateriaal van zijpanelen
en middenluik ter beschikking voor het onderzoek.
4. Voor de geschiedenis van de stad Brussel zie A. Henne en A. Wauters, L'Histoire de la vitte de
BruxeUes, Brussel 1845 (3 delen); reprint 1.975. Zie ook A.A.Reynen in zijn brochure Un triptyque
his tori que, Antwerpen 1887, p. 16.
5. Zie Ton Brandenburg, Heilig Familieleven, Nijmegen 1990, pp. 140-148 en de daar opgeven litera
tuur; E de Jongh, Portretten van echt en trouw. Zwolle/Haarlem 1986.
6. Voor deze twee heiligen zie J.J.M. Timmers, Christelijke symboliek en iconografie, Bussum 1978.
Livinus, no. 763; Lebuinus. no. 760. Zie ook: M. Coens, 'L'Auteur de ia passio Livini s'est-il inspire
de la vita Lebuini?', in: Analecta Bollandiana LXX (1952), pp. 285-305; zie ook P.D. de Vos, De
heilige Livinus en zijne voormalige verering te Zierikzee (brochure in Bibliotheek streekarchivari
aat no. 500).
7. Zie Coens, o.c., p. 295.
8. Zie JJ. Westendorp Boerma en C.A. van Swigchem, Zierikzeevroeger en nu, Bussum 1972, p.ll.
Zie ook C. Dekker, Zuid-Beveland. De historische geografie en de instellingen van een Zeeuws
eiland in de Middeleeuwen, Assen 1971, pp. 69-72, i.h.b. p. 72.
9. Zie Timmers, o.c., onder Martians, no. 776.
10. Zie o.a. Craig Harbison, The Last Judgement in sixteenth century North Europe, New York/London,
1976; U. Lederle-Grieger, Gerecht igkeilsdars leilungen in deutschen unci niederUindischen
Ralhausern, diss. Philippenburg 1937. Zie ook de goed gedocumenteerde studie van W.H.P
Schollen, Hel 's-Grcivenzandse Laatste Oordeel, een kunsthistorische verkenning, uitgave van de
gemeente 's-Gravenzancle in 1986.
11. Vooral A.A. Reynen o.c.. en L. Maeterlinck in zijn artikel, 'Le triptyque mutilé de Zierickzee', in:
Revue cle l'Arl Ancien et Moderne, XXIV (1908), pp. 209-219, hebben willen aantonen dat Jacob
van Laethem de schilder was. Onghena o.c. bespreekt Van Laethem op pp. 26, 31, 39 en 125,
maar wijst zijn 'auteursschap' af.
12. M. Friedlander, Early Netherlandish Painting, (14 delen) Leiden/Brussel 1967-1976, deel VIII
(1972), pp. 87-89, idem deel XII (1975), pp. 13-17; zie ook Onghena o.c. pp. 26, 27.
13. Friedlander o.c. deel IV (1969), pp. 63-65- De schilder is uitstekend op de hoogte van de situatie
in Brussel,"and the series of vacuous portraits of Philip, presumably painted in the studio of his
court painter, agree in their stylized character with the stiff, doll-like figures on the Ziericksee
shutters (p. 64).
Om het helemaal ingewikkeld te maken vermeldt Onghena op p. 67, dat de Meester van cle
Jozeflegende meestal vereenzelvigd wordt met Jacob van Laethem. Ook Friedlander sluit Van
Laethem niet uit.
14. Mevr. F. Roberts-Jones (Koninklijke Musea voor Schone Kunsten te Brussel) deelde mij mee dat
het middenpaneel na 1920 is gerestaureerd. De kwaliteit is volgens haar van minder gehalte dan
61