eeuw bekend was door incidentele vondsten met cle kor dat op de bodem van de
Schelde fossielen lagen was daar weinig literatuur over. Men hoeft niet te ver
wachten dat men in Nederland vondsten kan doen van fossiele zoogdiersoorten
die nog niet bekend zijn. Wat er in Nederland voorkomt is reeds bekend uit cle
wijde omstreken: Duitsland, België en Frankrijk, de Noordzee en Groot-Brittannië
waar al vroeg en veel gepubliceerd was op dit gebied. De Westeuropese en Britse
palaeontologische literatuur is zeer omvangrijk en biedt de sleutel tot determinatie
van in Nederland gevonden fossielen. Maar de uit de Schelde opgeviste fossielen
bieden wèl kans op soorten die nog niet eerder uit ons land bekend zijn. Witte
plekken op de verspreidingskaartjes van fossiele soorten opvullen, dat zit er ten
minste wel in. ''Nieuw voor Nederland" zou toch wel aardig zijn al is het niet
meer dan het is.
Met die gedachte in het hoofd ging ik voor het eerst naar Zeeland. Ik kwam uit
Indië en had op school de gecompliceerde geografie van de Zeeuwse archipel
nooit zo goed gehad als de vulkanen van Java en de rivieren van Borneo. Ik
koesterde het idee dat Zierikzee op het eiland Walcheren lag. In de auto van pro
fessor Van der Vlerk in 1952 kwam ik er achter dat het een ander eiland was:
Schouwen-Duiveland.
Ik maakte kennis met de opvarenden van de ZZ 8 en zag de verzameling opge
viste fossielen die zij reeds gemaakt hadden. Er waren mooie stukken onder,
echte museumstukken, vooral van de olifantachtigen. Ik beschreef de meest
belangwekkende stukken onder de titel "On dredged specimens of Anancus,
Archidiskodon and Equus from the Schelde estuary, Netherlands" (Hooijer, 1953).
Zij werden direkt tentoongesteld in het stadhuismuseum aan de Meelstraat in
Zierikzee onder beheer van de heer P. van Beveren.
Deze stukken vormen nog steeds de kern van latere tentoonstellingen, zoals die
ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van Kor en Bot in de Noordhavenpoort in
1976 en thans de permanente expositie van vondsten uit de Ooster- en
Westerschelde in het Maritiem Museum in het Gravensteen.
Eén zaterdag per jaar, meest in het najaar, maar in de zomer ook wel, gaat de ZZ
8 vissen voor de wetenschap. De vaste opvarenden, een gezelschap van een der
tig personen op uitnodiging, schepen zich vroeg in de morgen aan de Nieuwe
Haven in Zierikzee in, varen naar cle Wester- of Oosterschei de, waar de korren
neer en op gaan op plaatsen waar botten liggen en geen mosselbanken zijn. De
uitvoerende macht is in de zeventiger jaren van hun vader B. W. Schot overgeno
men door de heren J. Schot BWzn en W. C. Schot BWzn en enkele jaren geleden
al weer door de heer J. Schot WCzn, dus de derde generatie Schot. Sinds 1980 is
het een vergrote ZZ 8 met meer faciliteiten, maar de oudjes onder ons denken
toch met weemoed aan de oude ZZ 8, waarop zoveel gebeurd is dat nu geschie
denis is. Aanvankelijk ging alles naar Leiden, maar er is ook een representatieve
collectie Zeeuwse fossielen in Zierikzee.
Een vaste verschijning is Drs. G. Koitenbout van der Sluis, leerling van professor
Van der Vlerk, die als een van de eersten de fossiele beenderen en tanden pikt uit
wat cle korren boven water hebben gebracht en er bovendien voorlopige determi
natie van ten beste geeft. Dan is het aan mij te bepalen welke vondsten voor
wetenschappelijke publicatie in aanmerking komen.
De vondsten van de dag liggen in een ijzeren mand bij cle mast voor een ieder te
kijk (zie fig. 2); ook een vaste vertoning. De stemming onder het gezelschap
6