Boerenkinderen hadden meestal een fiets waarop ze naar school in Zierikzee gin
gen. In beroepen waarbij veel over het eiland gereisd moest worden, was de fiets
ook het meest gebruikte vervoermiddel. Kruidenier, postbode of ambtenaar van
het waterschap. Allen maakten er gebruik van. Wie een fiets had kon niet alleen
op het eiland overal komen, maar gebruikte hem ook om het eiland te verlaten.
Kortom, de fiets was een geduchte concurrent van de tram die ook op het eiland
reed. Op het eiland meed men de tram vanwege de lange reistijden en de extra
kosten. Alleen regen of tegenwind was volgens velen een reden om te kiezen
voor de tram. Wilde men het eiland af dan deed men dat - mits men het geld
ervoor bezat - met de tram en de boot. Wie minder vermogend was nam ook dan
zo veel mogelijk de fiets. Brommers waren er in die tijd nog niet, wel sprak de
toenmalige veerbootkapitein van het veer bij Zijpe van motorfietsen.
De auto
Bij de rijkere boeren, middenstand en stedelijke elite werd het gebruik van de
auto in de jaren dertig vrij algemeen. Deze nam de plaats in van het 'gerijtje', de
koets. De zoon van een boer weet nog precies wanneer zijn vader de eerste auto
kocht:
'Dat was in 1929. Toen was de koets verleden tijd en gingen we ook nog
maar weinig met de tram mee. Alleen als we naar Rotterdam gingen. De
wegen daar naar toe waren namelijk slecht en je moest veel te vaak met
veerponten mee. Die voeren sporadisch.'
De auto werd, dat zegt iedereen die er een bezat, voornamelijk op het eiland
gebruikt. Voor autobezitters gold, meer dan voor anderen, dat ze afhankelijk
waren van veerverbindingen om het eiland te verlaten. Dat gaf problemen. De
RTM die het belangrijkste veer - tussen Zijpe en Anna Jacobapolder - onderhield,
had er geen belang bij auto's over te zetten. De RTM wilde dat het publiek de
tram-bootverbinding nam. Deze tegengestelde belangen zouden voor conflicten
zorgen.
Behalve de meeste grotere boeren stapten veel middenstanders in dezelfde perio
de van fiets of paard-en-wagen over op de auto. Die aanschaf geschiedde in dat
geval uit puur zakelijke overwegingen. Dat vertelt bijvoorbeeld de eerder
genoemde manufacturenhandelaar:
'Met de auto ging niet alleen het reizen beter, maar ook het bezoeken van
de klanten. Belangrijk was dat ik me financieel kon permitteren die auto te
kopen.'
Crisisjaren
Tussen 1930 en 1936 verzesvoudigde de werkloosheid in Nederland. Het gemid
delde inkomen per hoofd van de bevolking daalde met meer dan 25 procent. Uit
interviews blijkt dat dit zijn weerslag had op het reisgedrag van veel eilandbewo
ners.
'In de crisisjaren had ik mijn fiets niet meer. Later moesten we ook die van
mijn man verkopen. Geld voor uitstapjes was er niet.'
De door de financiële krapte veroorzaakte immobiliteit weerspiegelde zich in een
scherpe daling van het reizigersvervoer bij de tram. De bewoners van het eiland
waren over het algemeen zeer ontevreden over de dienstverlening van de RTM.
Hoewel nostalgische herinneringen overheersen, blijkt die onvrede vaak toch tij-
99