Een belangrijk man dus, maar voor het muziekleven in de gemeenschap duidelijk
gehandicapt, want wat moet je nou met zo'n signalenblazer als je een dansje wilt
wagen? Daarom ontstonden er naast de stadstrompetters al gauw groepjes muzi
kanten, stadspijpers, die bij droevige of vreugdevolle gelegenheden passende
muziek speelden. Driemaal per dag klonk ook hun koraalmuziek vanaf de toren
trans, misschien wel zo preluderend op het carillon, dat later in de torens werd
geplaatst. Het zal u duidelijk zijn, dat dit historische gegeven aan de wieg stond
van het idee om in Renesse, waar een ruime torentrans beschikbaar is, de koraal
muziek op Koninginnedag vanuit de hoogte ten gehore te brengen.
Wat konden die stadspijpers dan wel, wat de trompetter miste?
Zij bespeelden meest houten blaasinstrumenten met toongaten en konden daar
door chromatisch, dus met halve en hele tonen, de toonladder volspelen.
De lieve jeugd op Schouwen maakt zelf nog fluitjes van het overal rijk bloeiende
fluitekruid, "toeters" zoals die hier genoemd worden. Ook bij de zogenaamde
natuurvolken kan men die creativiteit nog volop ontdekken en zoals we het daar
zien ontstaan, zo is de fluit in de prehistorie natuurlijk wel begonnen: als een
stukje bamboe bijvoorbeeld.
Nu na duizenden jaren, treffen we in de wereld een ongelooflijke verscheiden
heid van houten blaasinstrumenten aan, met nog zeer primitieve vormen bij
Indianen en Negers.
Het aanblazen kan op meerdere manieren gebeuren. Men blaast, om de lucht-
kolom in het instrument in trilling te brengen, in een spleet zoals bij de blokfluit,
of over een toongat heen, zoals bij de dwarsfluit. Weer andere hebben een dun
van bamboe gesneden rietje, zoals bij de klarinet. De schalmei heeft een dubbel
riet en wordt nog veel bespeeld in bijvoorbeeld Noord-Afrika, het Midden-Oosten
en India. Uit de schalmei voortgekomen zijn de hobo en de fagot, die hun plaats
in onze orkesten hebben gekregen.
Terug naar onze stadsmuzikanten. De pijpersgroepjes en de stadstrompetters zijn
bij veel gelegenheden gaan samenwerken en vormden zo de kiem van onze
blaasorkesten. Voor het vervolg moeten we echter naar het leger.
Muziek in de strijd
Het leger heeft altijd gebruik gemaakt van muziek, al was dat bepaald niet om de
gevechten op te vrolijken. Het was allereerst nodig om signalen te geven voor
aanvallen, terugtrekken etc. Zo lezen we in Jozua 5 over de val van Jericho:
en de priesters zullen op de horens blazen. Wanneer men op de ramshoorn de
toon aanhoudt en gij het geluid van de hoorn verneemt, dan moet het gehele
volk een luid gejuich aanheffen en de stadsmuur zal ineenstorten..."
Maar de muziek diende ook om de eigen soldaten moed "in te blazen" en de
vijand schrik aan te jagen.
In het Turkije van de 14e eeuw liet de sultan jonge, christelijke onderdanen
omvormen tot "echte" Turken. Zij vormden een nieuw leger, in het Turks "yeni
tseri". Deze Janitsaren maakten de veroveringen in Europa mogelijk... met muziek.
Fluiten, hobo's, piccolo's werden begeleid door een grote hoeveelheid grote en
kleine trommen, triangels en vooral bekkens. De indruk, die dit op de Europese
soldaten maakte, was verpletterend.
Dat soldaten beter marcheren wanneer er muziek gemaakt wordt, wisten de
bevelvoerders heel goed en zo zocht men naar geschikte instrumenten, die het in
de open lucht goed doen.
116