aantal per heiligdom zijn toegelaten, slechts een fractie van de hoeveelheid alta ren. In de tempel bij Domburg waren er in ieder geval vijf; een van Nehalennia, twee van de godin Victoria en twee van Neptunus4. Van vier daarvan zijn frag menten overgebleven. Uit cle Oosterschelde komen de twee hier (zie ook afb.12) afgebeelde van de tronende godin, twee grote fragmenten van een staande Nehalennia met een bijbehorend voetstuk en tenslotte twee niet nader te determi neren brokstukken. De monumenten in Zierikzee De altaren die zich thans in het Maritiem Museum bevinden zijn anders dan de hierboven geschetste 'normale'. Dat van Exomnius wijkt af door de steensoort, de andere drie behoren tot een tiental waarop de godin attributen bij zich heeft die op de scheepvaart betrekking hebben. 1. Altaar van Exomnius afb5) Dit behoort tot een kleine groep altaren van blauwzwarte kalksteen, ook wel kolenkalksteen geheten, harder dan die waaruit het gros van de monumenten is vervaardigd. De aard en de herkomst van dit materiaal hebben aanleiding gege ven tot allerlei afwijkingen van het gewone patroon. Vanwege de hardheid van het gesteente zijn ze soberder van vorm. Ze dragen geen afbeelding van de godin5 maar alleen een inscriptie. De zijkanten en de ach terzijde zijn onversierd. Bovenop liggen nooit gebeeldhouwde vruchten. De bovenkant is geheel vlak6 of heeft, zoals hier, de vorm van een ronde schaal, waarin de vereerders echte vruchten konden deponeren7. Opmerkelijk is ook dat ze een meer vierkant grondvlak hebben dan de meeste andere en daardoor de vorm van een pilaar benaderen. Het mooiste van deze groep is ongetwijfeld dat van Exomnius. Het is uiterst sober van vorm maar perfect gebeeldhouwd. De voorkant heeft niet geleden van het zeewater, waardoor de inscriptie geheel bewaard is gebleven. Deze is in mooie kapitalen uitgevoerd maar het bevreemdt ons dat de vlakverdeling tamelijk onbe holpen is. Dat blijkt al in de eerste regel. Om het woord deae midden boven de lange naam op de tweede regel te krijgen is het op een onhandige manier in tweeën gehakt. De beginletters van de volgende regels staan keurig onder elkaar, maar de einden zijn alle verschillend. Het werkwoord posuit is geheel onnodig over regel 5 en 6 verdeeld. De inscripties op de altaren afb. 2 en 3 getuigen op dit punt van heel wat meer vakmanschap. Eigenaardig is de drievoudige 'ligatuur', het aaneenkoppelen van letters, in de naam van de godin (regel 2). Men deed dit wel vaker, vooral om ruimte te win nen; bijv. afb. 2, regel 2: de i boven op de laatste n en de eind-e tegen de a aan. In de inscriptie van Exomnius is het een beetje veel van het goede. De eerste e is tegen de n aangezet, cle tweede ook, maar dan in tegengestelde richting. De liga tuur van de h en de a is ongebruikelijk. In regel 4 zitten de a en de u aan elkaar vast. De spelling Nehalczenniae valt nog meer uit de toon, maar dit komt juist op deze blauwzwarte altaren vaker voor. Deze en andere taalkundige merkwaardigheden wijzen, samen met de steensoort, op een herkomst van één bepaalde plaats. Het meest komt daarvoor in aanmerking Doornik, het Romeinse Turnacumin Zuid- België. De steen, ook wel Doornikse (of Naamse) genoemd, werd in de Romeinse 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1992 | | pagina 11