9. Altaar, kalksteen, h. 95 cm, Domburg, Rijksmuseum van Oudheden te Leiden (Hondius-Crone 1955
nr. 5).
Inscriptie: DEAENEHALENNIAEDACINVS UFFIONISFIUVS V(otum) S(olvit) L(ibens) M(erito).
'Aan de godin Nehalennia heeft Dacinus, Liffio 's zoon, zijn gelofte ingelost, gaarne en met reden
4. Een exotische Nehalennia (afb. 11)
De raadselachtigste beeltenis van de godin staat op een altaar waarvan helaas
alleen het uit twee stukken gerestaureerde bovendeel bewaard is gebleven16. Het
onderstuk met inscriptie mankeert. Onder alle monumenten uit de Oosterschelde
is dit het enige dat nog verfsporen draagt. De achterwand van de nis is blauw
geverfd. In de oudheid deed men dit wel vaker, misschien zelfs in de regel, maar
daar zijn weinig specimina van over.
De gebruikelijke elementen zijn aanwezig: de schelp boven in de nis, de hoge
zetel, het op de borst door een broche bijeengehouden schoudermanteltje, al is
dat veel langer dan gewoonlijk, de fruitschaal of wat daar van over is op haar
knieën. Op de zijkanten staan, voor zover waarneembaar, bomen, bovenop liggen
twee buitengewoon grote vruchten, een appel en een peer. De achterkant is ver
sierd met een gordijn of gedrapeerde doek, een zeldzaamheid bij Romeinse alta
ren maar bij onze godin relatief frequent (zie ook afb. 9). Nehalennia houdt met
de rechterhand juist zo'n scheepsroer overeind als we op afb. 6 en 7 zien. Maar
het staat ondersteboven, wellicht om te zorgen dat de figuur aan haar voeten
goed uitkomt.
En daarmee zijn we aan het exotische en volstrekt unieke van deze afbeelding: de
twee personen die aan haar voeten op de grond zitten. Die aan de rechterzijde
van de godin is het best bewaard gebleven, al blijven door beschadiging en ver
wering details moeilijk waar te nemen. Het bovenlichaam is ontbloot. Op de lin-
13